In de ban van de Koran

Renaat
Vandecasteele

“IN DE BAN VAN DE KORAN”

Islamitisch geïnspireerde radicalisering is een bedreiging die vaak tot de verbeelding spreekt. Een recente illustratie is Mehdi Nemmouche, de 29-jarige Fransman die wordt verdacht van de tragische aanslag van 24 mei 2014 op het Joods Museum in Brussel waarbij vier dodelijke slachtoffers geëist werden. Fréderic Van Leeuw, de federale procureur, stelde dat de vrees van de inlichtingendiensten - dat Syriëstrijders geradicaliseerd terugkeren na daar te hebben geleerd om te gaan met strijdmiddelen - realiteit is geworden. Want “Nemmouche is de eerste teruggekeerde Syriëstrijder die heeft gedaan waar wij voor vreesden.” Maar welke dynamieken schuilen hierachter? En hoe dient men er bij voorkeur als overheid mee om te gaan om de bevolking te beschermen?

Radicalisering als een maatschappelijk totaalfenomeen
De diversiteit in onze samenleving creëert een bijzondere dynamiek. Eén van de vele overheidstaken bestaat erin een open samenleving te waarborgen waar eenieder zijn opvattingen, geloofsovertuigingen,… kan bewaren. Door een samenspel van factoren is de uitkomst van een open samenleving echter niet steeds eenduidig positief. Daarenboven zijn hedendaagse veiligheidskwesties bijzonder complex geworden.

Tijdens de laatste detentieperiode van Nemmouche viel op dat hij een extremistische bekeringsdrang vertoonde en contact zocht met radicale medegevangenen. Na zijn vrijlating eind 2012 trok hij naar Syrië en verdween hij van de radar. Hoogstwaarschijnlijk sloot hij zich daar aan bij de Islamitische Staat (IS), een jihadistische organisatie die strijdt tegen het regime van Assad. Nemmouche keerde in april van dit jaar terug, waarna hij de aanslag op Belgische bodem pleegde.

Radicalisering kent geen eenduidige grondoorzaak en er gaat een complex proces aan vooraf. Veralgemenend bekeken betreft de radicale islam het omarmen van antiliberale, fundamentalistische, antidemocratische en repressieve standpunten of acties. We mogen ons echter niet blind staren op zwart-witpatronen. Maar welke verschillende soorten grijstinten bestaan er dan?

Radicalisering wordt best bekeken in relatie met de gangbare maatschappelijke context. Want het is een complex, context-specifiek en dynamisch proces met verschillende stadia, gradaties en uitkomsten. Men spreekt respectievelijk over radicalisme, extremisme en terrorisme. Het bestaat dus uit een proces waarbij de mate van radicalisering continu fluctueert en kent geenszins een rechtlijnig verloop. En hoewel er vaak van uitgegaan wordt, leidt het niet noodzakelijk tot het gebruik van geweld: radicale gedachten en attituden gaan niet automatisch gepaard met acties en gedragingen. Bovendien bestaan er verschillende gronden waarop individuen en groeperingen zich beroepen. Denken we naast religie aan het extreemrechts of –links gedachtegoed. Het gaat aldus om een veelvormig fenomeen waaruit een diversiteit aan dreigingen kan voortspruiten. Ook binnen de radicale islam zelf merkt men een veelheid aan stromingen op die er verschillende strategische oriëntaties op nahouden en die bijgevolg zowel gelijkenissen als tegenstellingen met elkaar vertonen.

Radicalisering wordt tevens in verband gebracht met polarisering. Deze laatste dynamiek betreft de verscherping van tegenstellingen tussen personen of groepen in de samenleving die kan resulteren in een toename van spanningen en in risico’s voor de veiligheid. Het staat dus als een paal boven water dat hét radicalisme en dé radicaal niet bestaan. Om het verhaal van radicalisering correct te kunnen kaderen, moet men dus alle factoren in hun verwevenheid in beschouwing nemen.

Omgaan met ‘tikkende tijdbommen’
Verschillende partners vervullen een niet te miskennen rol in het omgaan met radicalisering. Eén van die medespelers is de Veiligheid van de Staat. Deze Belgische burgerlijke inlichtingendienst stelt verschillende andere overheden en diensten op continue wijze in staat om beslissingen te nemen op basis van objectieve evaluaties door groeperingen, bewegingen, structuren,… te bestuderen waarvan de activiteiten en de evolutie van hun handelingen een bedreiging kunnen uitmaken. Hun analyses komen tot stand door een enorme hoeveelheid van informatie te verzamelen, te organiseren, te verwerken, te evalueren en op te volgen.

De Staatsveiligheid bevindt zich door zijn prospectieve werking in een bijzondere positie in het werkveld gezien de dienst preventief werk verricht voorafgaand aan proactieve en reactieve acties. Naar de toekomst toe duiken stemmen op die het belang van inlichtingen onderstrepen, maar er zijn ook bronnen die beweren dat de rol ervan te relativeren valt. De meerwaarde in het kader van radicalisering schuilt echter net in dit prospectieve aspect, waardoor men tijdig radicale kernen kan detecteren en andere medespelers kan informeren wanneer iets op til is.

Het inlichtingenwerk loopt echter niet zomaar van een leien dakje en daarom is een gezond inlichtingenbeleid een eerste stap in de goede richting.

Dansen op een slappe koord?
Als overheid kan men nooit de utopie koesteren om het fenomeen geheel te kunnen beheersen. In het kader van de actuele toestand m.b.t. Syriëstrijders zouden wij ons de vraag kunnen stellen wat er kan gedaan worden om het zogenaamde ‘veteraan-effect’ (zoals de aanslag op het Joods Museum) te vermijden. Na de arrestatie van Nemmouche is de vrees voor nieuwe aanslagen in Europa immers enkel maar toegenomen. Het is daarnaast nuttig om na te denken over wat men kan ondernemen eens het radicaliseringsproces doorlopen is. Het wordt aangenomen dat preventie dan gaande van weinig tot zelfs geen steek meer houdt. Maar bestaat in die context de wil om niet zozeer radicalisme te criminaliseren en repressie te versterken, maar een vooruitziend beleid te creëren dat rekening houdt met de principes van de rechtsstaat? Om dit mogelijk te maken, is er in België in tegenstelling tot het gevoerde beleid met de nadruk op preventief en repressief werken, nood aan een viersporenbeleid met de nadruk op proactief, preventief, curatief en repressief werken om het proces zo adequaat, zo efficiënt en zo volledig mogelijk te kunnen dekken. Het is dus essentieel dat het beleid bestaat uit een geïntegreerde en integrale aanpak die getuigt van een duidelijke zienswijze en strategie, waarbij alle beleidsniveaus zowel in opwaartse als neerwaartse zin hun steentje bijdragen. Idealiter houdt men rekening met de bevoegdheidsversnippering die eigen is aan onze staatsstructuur en die noopt tot samenwerking. Men dient ook een langetermijnvisie en de dynamische aard van het beleid in acht te nemen. Of zoals President Eisenhower het zou stellen: “Plans are worthless, but planning is everything.”

Download scriptie (4.34 MB)
Universiteit of Hogeschool
Vrije Universiteit Brussel
Thesis jaar
2014