De Albertina op de Brusselse Kunstberg: het ontwerp van een nationaal symbool?

Hannes
Pieters

Op 17 februari 2009 was het exact veertig jaar geleden dat de officiële inhuldiging van de Koning Albert I-Bibliotheek te Brussel plaatsvond. Een ideale gelegenheid dus om net dit academiejaar de boeiende ontstaansgeschiedenis, de invloed en de betekenis van dit architecturale en stedenbouwkundige geheel van naderbij te onderzoeken. 

Samen met de ingrijpende heraanleg van de Kunstberg vormt de totstandkoming van de ‘Albertina’-bibliotheek een markant en intrigerend hoofdstuk binnen de 20ste eeuwse architectuurgeschiedenis van onze hoofdstad. De indrukwekkende proporties, de krachtige detaillering en de strak geritmeerde façades waarin de echo van klassiek Romeinse gebouwen weerklinkt doen in het naoorlogse klimaat bij velen de wenkbrauwen fronsen. Is dit fascistische architectuur? De overheidsgebouwen naar de hand van Maurice Houyoux en Jules Ghobert op de Kunstberg zijn qua ontwerptaal zeker schatplichtig aan het architecturale vocabularium van de jaren 1930, dat op een ongeëvenaarde wijze de macht van nationale staten trachtte te consolideren in stevige structuren. 

Toch kan dit grootse ‘stadsvernieuwingsproject’ avant-la-lettre niet zo snel vergruisd worden tot ‘derde-rijksarchitectuur’. Trachtte België, in contrast met de regimes van Mussolini en Hitler, niet eerder een modeldemocratie te zijn? En wat met het feit dat dit indrukwekkende project bovendien pas vanaf midden jaren vijftig werd gerealiseerd, meer dan een decennium na de val van de totalitaire regimes die Europa in een nationalistische roes hadden ondergedompeld. Niet alleen het maatschappelijk denkkader van de publieke opinie was na de oorlog grondig gewijzigd, ook binnen het heersende architectuurdebat had een dergelijke ‘classicistisch geïnspireerde’ ontwerpvisie stilaan haar draagkracht verloren. Maar hoe kan de keuze voor een uiterst monumentale vormentaal –inclusief klassiek gevelfront met kolossale zuilengalerij!- dan verklaard worden? 

Om een antwoord te kunnen formuleren op deze vraag, nam ik een duik in talrijke en vaak zeer omvangrijke archieven verspreid over Brussel. Zo kon ik onderzoeken waaruit het specifieke karakter van deze ‘Koninklijke’ Bibliotheek eigenlijk bestaat; binnen welk maatschappelijke klimaat de nieuwe Albertina-bibliotheek tot stand kwam; wat de cruciale invloedsparameters waren die de totstandkoming van de Albertina bemoeilijkt of net bevorderd hebben en welke denkmechanismen en drijfveren achter de ontwerpbeslissingen van architecten, stedenbouwkundigen en interieurontwerpers schuilden. Vervolgens ging ik tevens na of en hoe de opvattingen van zowel de opdrachtgever (met name: de Belgische overheid) als de ontwerpers evolueerden doorheen vier decennia en welke implicaties dit met zich meebracht voor de uiteindelijk gerealiseerde plannen.          

In deze masterproef vertrek ik van de vaststelling dat de nieuwe Albert I-Bibliotheek van meet af aan –zowel door ontwerpers als door politici- beschouwd werd als een uitermate belangrijk ‘nationaal’ symbool voor België. De nationale instelling moest via haar stedenbouwkundige inplanting, architecturaal ontwerp en interieuropvatting als het ware het mentale idee van een ‘Belgische natie’ tastbaar maken. Dit representatieve aspect werd nog verder in de hand gewerkt doordat de nieuwe bibliotheek opgedragen werd aan koning Albert I én doordat ze bovendien zou ingeplant worden op een symbolische plek als de Kunstberg: de wijk die Leopold II destijds had voorbestemd als het artistieke en wetenschappelijke hart van het jonge koninkrijk. Net dit representatieve aspect zou doorheen de volledige ontstaansgeschiedenis van de Albertina –ondanks de sterk wijzigende naoorlogse context- steeds een essentieel uitgangspunt blijven binnen de wijze waarop het complex werd opgevat door zowel haar opdrachtgever als talrijke architecten, stedenbouwkundigen en interieurontwerpers. Van de projecten voor de eerste ontwerpwedstrijd in 1937 over het definitieve gerealiseerde ontwerp van Maurice Houyoux en zijn opvolger Roland Delers tot de interieurinrichting door de Kortrijkse Kunstwerkstede De Coene overheerste een uitgesproken verlangen om het koninklijke en nationale karakter van dit wetenschappelijke complex uitdrukkelijk te vertalen in een specifieke ontwerpstrategie. Voor zowel de Belgische overheid als vele ontwerpers werd dit kenmerkende karakter van de Albertina sterk geënt op een uitgesproken monumentaal discours. De kiem hiertoe werd gelegd in de dertiger jaren, toen een groot deel van Europa in de ban raakte van sterk verhevigde nationalistische gevoelens. Dit vormde, zoals Franco Borsi aankaartte [1], een voedingsbodem voor een terugkeer naar een ‘klassieke’ monumentale ontwerpbenadering. Vele ingezonden projecten getuigden hierbij tegelijkertijd ook van een zoektocht naar een verzoening van ‘traditie’ met ‘moderniteit’, wat door Marcel Schmitz een ‘modern classicisme’ werd genoemd [2].            
Ondanks de vrij problematische naoorlogse context gekenmerkt door protestacties, vertragingen en wijzigingen aan de plannen, bleek dat dit moderne classicisme ook in de gerealiseerde ontwerpen nog steeds een cruciale parameter bleef. Roland Delers stelde hieromtrent dat de Belgische overheid “zich een representatief officieel gebouw ook na de oorlog nog niet kon voorstellen in het licht van de functionele architectuur”[3]. Toch is de situatie complexer dan dat. Zowel de manier waarop de overheid zich via dergelijke prestigeprojecten naar de buitenwereld wilde representeren, alsook de publieke perceptie van dit ‘representatieve bouwen’ en vooral wijze waarop de ontwerpers het representatieve aspect concreet vormgaven, kende gaandeweg toch enkele bijzondere verschuivingen. Net deze ontwikkelingen hadden enkele zeer markante implicaties tot gevolg die aan de basis lagen van de ‘vreemde’ relaties tussen de bibliotheek en haar omgeving, tussen het exterieur en het interieur én… deze ontwikkelingen hebben uiteindelijk ook geleid tot de ‘totalitaire’ inslag van het gerealiseerde ontwerp.

 

De specifieke context waarbinnen dit project het licht zag, de agenda van talrijke actoren alsook de sterke evolutie van de ontwerpen maken van dit stukje Belgische architectuurgeschiedenis een mateloos boeiend relaas. Tegelijkertijd biedt het onderzoek een sleutel om van naderbij te onderzoeken hoe verschillende ontwerpers omgingen met de opdracht om een ‘nationale’ en ‘koninklijke’ bibliotheek voor de Belgische natie te bouwen. Door een grondige analyse van de Albertina op de drie verschillende schaalniveaus –stedenbouw, architectuur en binneninrichting- en door het gerealiseerde complex te toetsen aan de achterliggende doelstellingen en haar woelige ontstaansgeschiedenis tracht deze scriptie dan ook meer inzicht te verschaffen in het intrigerende ‘monumentale’ bouwwerk dat de Albertina 40 jaar na haar officiële opening nog steeds is…

Bibliografie

[1] BORSI, Franco, The monumental era, European architecture and design 1929-1939, Rizzoli, New York , 1987.

[2] SCHMITZ, Marcel, L’Architecture Moderne en Belgique, Editions de la connaissance, Brussel, 1937, p. 37-38.

[3] Cfr. DELERS, R. & BELLEMANS J., ‘Bouw en inrichting’, In: Koninklijke Bibliotheek: liber memorialis 1559-1969, Koninklijke Bibliotheek Albert I, Brussel, 1969, p. 371.

 

Download scriptie (17.96 MB)
Winnaar Scriptieprijs
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2009
Promotor(en)
dr. ir. arch. Fredie Floré, prof. dr. ir. arch. Johan Lagae