„Exceptionelle Sittlichkeit starker Naturen“? Darstellung des Ehebruchs in Heyses Novellen

Bert
Audenaert

Overspel in de victoriaanse literatuur

Wanneer men het rijtje winnaars van de Nobelprijs Literatuur overloopt, blijkt dat verschillende van deze auteurs zich nog steeds van een meer dan gewone belangstelling voor hun werk verzekerd weten. Toch zijn er naast Gerhard Hauptmann, T.S. Eliot en Thomas Mann ook schrijvers, die langzamerhand wat in een vergeethoek zijn geraakt, hoewel hun werk ooit hoge toppen scheerde. Ook de Duitse literator Paul Heyse (1830-1914) behoort, niet geheel terecht, tot deze laatste groep. Mijn scriptie toont namelijk hoe deze schrijver in zijn literatuur rebelleerde tegen de normen van zijn tijd, en hoe hij deze rebellie aan het burgerlijke leespubliek in het victoriaanse tijdperk verkocht kreeg.

In de jaren 1870 en 1880 was de realistische auteur Paul Heyse de absolute lievelingsschrijver van het Duitse leespubliek. Hij focuste in zijn werken vooral op de liefde, en dikwijls op de pikante zijden daarvan. Heyse wilde immers de enge grenzen van de burgerlijke zeden in zijn tijd doorbreken. Daarom thematiseerde hij precies de uitzonderlijke zeden, gewoonten die volgens Heyse bij sterke naturen telde. Sommige critici verweten hem daarom onzedelijkheid, hoewel anderen dan weer de mening toegedaan waren dat Heyse die normdoorbreking nooit consequent doorvoerde. Deze interpretatiestrijd rond Heyse woedt tot op heden verder.

Om op die interpretatiestrijd een nieuw licht te werpen, onderzocht ik niet – zoals de onderzoekers voor mij – de inhoud van Heyses novellen, maar wel de vertelinstanties. De centrale vraagstelling was of de vertellers in Heyses novellen de maatschappelijke normen doorbreken en hoe ze dat doen. Aangezien Heyse zo populair was bij de Duitse burgers, verwacht men dat de vertellers in zijn werken zeer huiselijk en braaf zijn, maar mijn scriptie toont alvast van niet.

Om mijn scriptie te kunnen schrijven, had ik nood aan een goed onderzoeksobject en een goeie onderzoeksmethode. Daarom heb ik vier novellen van Heyse gekozen waarin (dreigend) overspel gethematiseerd wordt. Dat thema overtreedt de grenzen van de burgerlijke zeden, en aan de manier van waardering van het overspel door de vertelinstantie kon ik de pro- of antiburgerlijke ideologie afleiden. De vertellercommentaar analyseerde ik met de theorie van Wolf Schmid. Deze Duitse onderzoeker deelt de vertelinstantie op in verschillende perspectieven, waarvan ik er bij Heyse twee onderzocht heb. Eerst onderzocht ik bij elke novelle uit welke perspectieven ze wordt waargenomen. Dat zijn de perceptieve perspectieven. Daarna onderzocht ik hoe uit ieder perceptief perspectief de verhaalde zaken gewaardeerd worden. Zo ontdekte ik de verschillende ideologische perspectieven. Door deze dubbele blik kwam ik bij iedere novelle tot een kwantitatieve en kwalitatieve analyse.

De analyse van de perceptieve perspectieven (PPs) werd ook steeds begeleid van een grafische uitwerking. Als bijlage wordt die van de novelle Judith Stern getoond. Bij die voorstelling is het ook onmiddellijk duidelijk dat het perceptieve perspectief 2b het dominante was. Dat perspectief komt het meeste voor en heeft de meeste ruimte om de mening van de lezer te beïnvloeden.

De resultaten van het onderzoek naar de vertelinstanties in Heyses novellen zijn op zijn minst bevredigend te noemen. Er werd blootgelegd dat in elk van de novellen het dominante perspectief het overspel goedkeurde. Daarnaast is ook onderzocht welke vertelstrategieën Heyse aanwendde om die antiburgerlijke visie te verkopen. Allereerst zijn er drie gemeenschappelijke strategieën te noemen bij alle vier de onderzochte novellen. In de onderzochte werken treden steeds zogenaamde onbetrouwbare vertellers op de voorgrond. De dominante perspectieven behoren steeds tot overspelige figuren. Deze personages maakten de heikele toestand zelf mee en kunnen dus ook geneigd zijn hun verhaal zeer subjectief te kleuren. Daarnaast gaat het in Heyses novellen ook steeds om geïdealiseerde figuren. Hierdoor is de lezer geneigd te sympathiseren met de personages en hun daden goed te keuren. Ten derde was er ook steeds sprake van een zeer duidelijke naamsymboliek. Heyses figuren zijn met een naam behept, die duidelijk maakt of ze uitzonderlijke personages voorstellen en of ze negatief of positief te waarderen zijn.

Bij drie novellen laat Heyse naast de dominante perceptieve perspectieven ook ruimte aan perspectieven die het overspel negatief waarderen. Deze ‘tegenstemmen’ zijn echter in het verloop van de tekst maar heel even aan het woord en verdwijnen dan weer. Zo wordt even een schijn van evenwichtige belichting van het thema gegeven, hoewel dat nauwelijks het geval is. Tenslotte zijn er ook twee vertelstrategieën die bij twee van de vier novellen voorkomen. Bij een eerste strategie wordt de Duitse figuur, van waaruit het perceptieve perspectief tot stand komt, als redelijkste figuur voorgesteld. Daardoor kan het (hoofdzakelijk Duitse) leespubliek sneller overtuigd worden om de onburgerlijke daden goed te keuren. Een tweede strategie bestond erin vanuit het dominante perceptieve perspectief andere nationaliteiten te bekritiseren. Zo stelt de dominante perceptie-figuur zichzelf als beter voor. Daardoor wordt de lezer gestuurd meer met deze figuur mee te voelen.

Dit artikel, waarin ik slechts een klein deel van mijn onderzoek en de bijbehorende resultaten kan geven, geeft alvast een idee waar mijn scriptie in grote lijnen op neerkomt. Door mijn onderzoek blijkt dat de vergeten auteur Paul Heyse zeker geen burgerlijke boodschap verspreidde. Hij had een progressieve visie op de gewoonten in zijn tijd en wist die visie zeer vernuftig te verpakken in zijn novellen. Door mijn scriptie is duidelijk geworden hoe deze negentiende-eeuwse auteur zijn ideologie verpakte. Zo kan mijn onderzoek een aanzet zijn naar ander ideologisch onderzoek bij schrijvers, of althans een lans breken voor een herwaardering van de literator Paul Heyse.

Bibliografie

Primaire literatuur:

Paul Heyse: “Auferstanden 1866“. In: Paul Heyse: Werke. Erster Band. Hgg. von Bernhard Knick u.a. Frankfurt a.M.: Insel 1985, S.310-361.

Paul Heyse: „Beatrice (1867)“. In: Paul Heyse: Italienische Novellen. Nobelpreis 1910 Deutschland. Hg. von der Schwedischen Akademie und der Nobelstiftung. Zürich: Coron o.J.

Paul Heyse: “Ein Ring 1904“. In: Paul Heyse: Werke. Zweiter Band. Hgg. von Bernhard Knick u.a. Frankfurt a.M.: Insel 1985, S.407-423.

Paul Heyse: “Judith Stern 1874“. In: Paul Heyse: Werke. Zweiter Band. Hgg. von Bernhard Knick u.a. Frankfurt a.M.: Insel 1985, S.359-406.

Secundaire literatuur:

Dirk Blasius: „Bürgerliche Rechtsgleichheit und die Ungleichheit der Geschlechter. Das Scheidungsrecht im historischen Vergleich“. In: Bürgerinnen und Bürger. Geschlechterverhältnisse im 19. Jahrhundert. Hg. von Ute Frevert. Göttingen: Vandenhoeck & Ruprecht 1988, S.67-84.

Julia Boehme: Bürger zweier Welten. Deutschland und Italien in Paul Heyses ‚Italienischen Novellen‘. Essen: Die Blaue Eule 1995

Urszula Bonter: Das Romanwerk von Paul Heyse. Würzburg: Könighausen & Neumann 2008

Barbara Burns: „Heyse and Storm on the Slippery Slope: Two Differing Approaches to Euthanasia“. In: German Life and Letters 1 (1998), S. 28-42.

Ki-Sook Do: Ehe und Ehebruch in der Literatur des 19. Jahrhunderts. Untersuchungen zu Gutzkow, Stifter, Büchner und Fontane. Berlin: Mensch & Buch 2003

Jacob Ecker: Katholieke Schoolbijbel. Übersetzung A. Vander Heeren. Brugge: Beyaert 1937

Klaus Ehlert: „Realismus und Gründerzeit“. In: Wolfgang Beutin u.a.: Deutsche Literaturgeschichte. Von den Anfängen bis zur Gegenwart. Stuttgart/Weimar: Metzler 2008, S. 293-341.

Friedrich Hammer: Die Idee der Persönlichkeit bei Paul Heyse. Dresden: Risse 1935

Karin Hausen: „‚…eine Ulme für das schwanke Efeu‘. Ehepaare im Bildungsbürgertum. Ideale und Wirklichkeiten im späten 18. und 19. Jahrhundert“. In: Bürgerinnen und Bürger. Geschlechterverhältnisse im 19. Jahrhundert. Hg. von Ute Frevert. Göttingen: Vandenhoeck & Ruprecht 1988, S. 85-117.

Paul Heyse: „Einleitung zum ‚Deutschen Novellenschatz‘“. In: Paul Heyse: Andrea Delfin. Prosa und Gedichte. Hg. von Jens-Uwe Schade. Berlin: Aufbau 1994, S.245-257.

Rainer Hillenbrand: Heyses Novellen. Ein literarischer Führer. Frankfurt a.M. [u.a.]: Lang, 1998

Josef Höfer und Karl Rahner (Hgg.): Lexikon für Theologie und Kirche. Freiburg: Herder, 1959

Annemarie von Ian: Die zeitgenössische Kritik an Paul Heyse 1850-1914. Bamberg: Urlaub 1965

Bernd Jentzsch: „Nachwort“. In Paul Heyse: Die Kaiserin von Spinetta und andere Liebesgeschichten, Hg. von Bernd Jentsch. Olten/ Freiburg i.B.: Walter 1981, S. 295-323.

Franz Kaltwasser: „Vorwort“. In: Paul Heyse, Münchener Dichterfürst im bürgerlichen Zeitalter: Ausstellung in der Bayerischen Staatsbibliothek 23. Januar bis 11. April 1981.Hg. von Sigrid von Moisy. München: Beck 1981, S. 7-8.

Bart Keunen: Inleiding tot de voornaamste moderne literaturen. Gent: Academia Press 2006

Henry Safford King: „In Defense of Paul Heyse, Feminist“. In: German Quarterly 3 (1936), S. 91-101.

Gabriele Kroes-Tillmann: Paul Heyse Italianissimo. Über seine Dichtungen und Nachdichtungen. Würzburg: Königshausen & Neumann, 1993

Viktor Klemperer: Paul Heyse, Berlin: Pan 1907.

R. v. Krafft-Ebing: Psychopathia Sexualis mit besonderer Berücksichtigung der conträren Sexualempfindung. Eine klinisch-forensische Studie. 7. Auflage. Stuttgart: Enke 1892

Silke Lahn und Jan Christoph Meister [u.a.]: Einführung in der Erzähltextanalyse, Stuttgart/Weimar: Metzler 2008

Lambrecht Lambrechts: „Paul Heyse“. In Paul Heyse: De verloren zoon. Übers. J. Verbruggen. Maldegem: Delille, 1914, I-X.

Donald LoCicero: „Paul Heyse's Falkentheorie. ‚Bird Thou Never Wert‘“. In: Modern Language Notes 4 (1967), S. 434-439.

Fritz Martini: Deutsche Literatur im bürgerlichen Realismus. 1848-1898. Stuttgart: Metzler 1962

Matias Martinez und Michael Scheffel: Einführung in die Erzähltheorie. 2. Auflage. München: Beck 2000

Norbert Miller: „Im Schatten Goethes. Zu Paul Heyses Stellung in der Literatur des 19. Jahrhunderts.“ In: Paul Heyse, Münchener Dichterfürst im bürgerlichen Zeitalter. Ausstellung in der Bayerischen Staatsbibliothek 23. Januar bis 11. April 1981.Hg. von Sigrid von Moisy. München: Beck 1981, S.11-16.

Paul Heyse, Münchener Dichterfürst im bürgerlichen Zeitalter. Ausstellung in der Bayerischen Staatsbibliothek 23. Januar bis 11. April 1981. Hg. von Sigrid von Moisy. München: Beck 1981

Willy Pfeil: Der Ehebruch in seiner geschichtlichen Entwicklung und nach geltendem Recht. Heidelberg: Universitäts-Druckerei 1908

Karl Pörnbacher: „Nachwort“. In: Paul Heyse: L’Arrabiata. Das Mädchen von Treppi. Hg. von Karl Pörnbacher. Stuttgart: Reclam 1974, S. 89-103.

Andrea Potié-de Gieter: Paul Heyse. Aspekte der italienischen Novellen. Gent: Rijksuniversiteit 1970

Helene Raff: Paul Heyse. Bielefeld/ Leipzig: Velhagen & Klasing 1911

Wolf Schmid: Elemente der Narratologie. Berlin/New York: De Gruyter 2005

Jochen Schmidt: Die Geschichte des Genie-Gedankens in der deutschen Literatur, Philosophie und Politik 1750-1945. Band 2 Von der Romantik bis zum Ende des dritten Reichs. Darmstadt: Wissenschaftliche Buchgesellschaft 1985

Wolf Wucherpfennig: Geschichte der deutschen Literatur. Von den Anfängen bis zur Gegenwart. Stuttgart: Klett 1986

Paul Zincke: Paul Heyses Novellentechnik. Dargestellt auf Grund einer Untersuchung der Novelle ››Zwei Gefangene‹‹. Karlsruhe: Gutsch o.J. [1928]

 

Download scriptie (660.4 KB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2012