Het montageprincipe in literatuur en kunst in Vlaanderen: het geval Köhler

Liesbeth
Vantorre

Het failliet van een generatie, geknipt en geplakt
Montagetechnieken in het oeuvre van een vergeten, Antwerpse auteur.
 
Omdat hij-gij-wij allen, indien we ten minste eerlijk willen zijn, geen betekenis kunnen geven uit vrees in’t een of ander asiel voor hersenverminkten te worden opgesloten.
We zijn kinderen van onze tijd, dus intellektuele lafaards[1].
 
Dit citaat uit Baltazar Krull’s hart zingt maneschijn (1933), één van de twee romans van de Antwerpse auteur Kurt Köhler (1907 – 1945), geeft de crisis weer van de generatie jongeren die opgroeiden tijdens en na de Eerste Wereldoorlog. Vele van hun oudere broers en zussen hadden vol verwachting naar de Groote Oorlog gekeken, in de hoop dat de oude, negentiende-eeuwse wereldorde, met zijn betuttelende en paternalistische bourgeoismentaliteit, van de kaart geveegd zou worden. Er werd inderdaad veel van de kaart geveegd, maar échte veranderingen bleven uit: de burgerlijke werkelijkheid had de oorlog overleefd. Bij vele jongeren die opgroeiden na de oorlog was er van enige hoop op verandering geen sprake meer. De Russische Revolutie waar velen naar opkeken, was wellicht gelukt, maar na de dood van Lenin volgde de desillusie. Ze vervielen weer in een burgerlijk bestaan, alsof ze na de chaos van de oorlog weer standvastigheid zochten in een wereld die zélf essentieel chaotisch was. Onder het motto ‘Doe maar gewoon, dat is al gek genoeg’ werden velen geleefd. De enkelingen die hun leven wél een andere wending wilden geven, wisten niet hoe ze dat moesten aanpakken.
Deze crisis wordt gethematiseerd in het werk van Köhler. Er is idealisme nodig om je eigen leven zinvol op te bouwen, maar wat voor idealisme dit moet zijn, wordt in het midden gelaten. De gelaten houding van vele jongeren is volgens Köhler een vorm van zelfmoord – waarnaar de titel van het tweede boek, Vade mecum voor de jonge zelfmoordenaar uit 1934, duidelijk verwijst. Door zich te laten meevoeren in de burgerlijke stroom, wórden ze geleefd in plaats van zélf te leven.
Enerzijds is deze crisis typisch voor Köhlers generatie, die familieleden heeft zien sneuvelen in die oorlog die zoveel toekomstperspectieven bood. Anderzijds zijn dit vragen die veel jongeren nog steeds bezig houden. Ook nu vragen ze zich af wat ze eigenlijk met hun leven moeten doen, of deze of gene studie wel nuttig is, of het wel interessante professionele (en financiële) perspectieven biedt. Velen vervallen ook vandaag de dag in burgerlijkheid, wat een zekere onverschilligheid inhoudt tegenover wat er zich buiten hun eigen wereldje afspeelt. Er wordt veel minder gerevolteerd, terwijl er nog steeds toestanden te over zijn om zich tegen af te zetten. Hierdoor zitten Köhlers teksten vol herkenbare elementen: aan de ene kant ben je je ervan bewust dat je voor een gemakkelijk leven kiest, maar daartegenover staat het besef dat je dit misschien niet wil.
Köhler geeft de chaotische en tegelijkertijd verouderde wereld waarin hij en zijn generatiegenoten terecht kwamen weer op een manier die bekend staat als avant-gardistisch. ‘Historische avant-garde’ is een moeilijk te definiëren begrip: het omvat een historisch–sociologisch–artistieke periode rond de Eerste Wereldoorlog, waarin de maatschappij heel wat schokkende veranderingen onderging: de industrialisering, het alomtegenwoordige kapitalisme, de moderne oorlogsvoering, het ontstaan van échte grootsteden. Rond de eeuwwisseling revolteerden heel wat jongeren tegen de burgermaatschappij van de negentiende eeuw. Deze generatie­conflicten waren ook merkbaar in de kunst: jonge kunstenaars reageerden tegen het academisch realisme – een bijna fotografische weergave van de werkelijkheid – en boden een alternatieve, subjectieve visie op de werkelijkheid aan. Ze wilden op hun manier vorm geven aan hun ervaring van een maatschappij die aan het verbrokkelen was, maar die door de bourgeoisie in stand gehouden werd. Het uiteindelijke doel van de avant-gardisten was komaf maken met de bestaande realiteit en een waste land creëren waarop een nieuwe, progressieve en humanere samenleving zou kunnen groeien.
Ook de film, op zich een vrij jong medium, volgde deze tendens: in plaats van de werkelijkheid weer te geven zoals we die zien, werd er (vooral in Rusland en Duitsland) geëxperimenteerd met technieken zoals montage en close-ups. Die technieken werden ook door andere kunstvormen overgenomen, zelfs in wat bijna de tegenpool van film genoemd kan worden: de literatuur. In Vlaanderen is Paul van Ostaijen wellicht de bekendste literaire avant-gardist die gebruik maakte van filmtechnieken, maar ook Gaston Burssens en Kurt Köhler hanteerden dergelijke montages. Hoewel Köhlers werk heel erg verschilt van dat van Paul van Ostaijen[2], is er wel een vergelijking met Bezette stad te maken: beide auteurs streven een alternatief realisme na om vorm te geven aan een chaotische wereld die ze tegelijkertijd willen vernielen. Heel typisch voor de literaire montage die beiden hanteren is het ‘multimediatiseren’ van een tekst: verschillende genres (van krantenartikels, over radioberichten naar circusacts en reclame­bood­schappen) worden met elkaar gecombineerd, of beter: gemonteerd om zo een moderne en verbrokkelde werkelijkheid weer te geven, maar ook om die (essentieel burgerlijke) werkelijkheid aan stukken te slaan en tot een nieuw geheel te maken. Vaak worden twee situaties tegenover elkaar gesteld om het grote verschil ertussen aan te tonen. Een voorbeeld uit Vade mecum:
 
Magda voelt zich machteloos. Ze zou grote dingen willen verrichten: gasthuisnon worden…
’n Paar kousen van dertig franken a.u.b. juffrouw, NR 40.
of propagandiste van ’n anti-alkolies genootschap…
als u belieft!
of onderwijzeres in ’n gesticht van verlaten kinderen…
dank u.
(of misschien slechts de wettige vrouw van ’n man met ’n vast inkomen!)[3].
 
Dit fragment wisselt zinnen uit een verkoopsgesprek (een verwijzing naar het kapitalisme) af met de idealistische dromerijen van de verkoopster, die zich uiteindelijk zal neerleggen bij de laatste, wel heel burgerlijke wens. Dit fragment vat ook nog eens het thema van beide boeken samen en brengt ons ook terug naar het citaat aan het begin: vele kinderen van die generatie zijn intellectuele lafaards. Ze hebben idealistische dromen, maar zijn bang om die te verwoorden: ze zouden maar eens als gekken bestempeld kunnen worden, want wat is idealisme nog in zo’n tijd?
Köhler geeft in zijn werk vorm aan deze specifieke historische periode, maar tegelijkertijd overstijgt hij ook de tijdelijkheid. Het failliet van een generatie dat hij aan de hand van het montageprincipe vorm geeft, steekt vandaag de dag opnieuw de kop op. Net zoals vele generatiegenoten maakte Köhler de beweging van links naar rechts en ging uiteindelijk de zwarte toer op, zich er wellicht niet van bewust dat extreem rechts al helemaal geen oplossing zou bieden en alles behalve constructief en menselijk te werk zou gaan. Men kan hier zonder aarzelen stellen: l’histoire se répète.
 
Liesbeth Vantorre
  
 

[1] Köhler, Kurt, Baltazar Krull’s hart zingt maneschijn, Antwerpen – Berlijn – Amsterdam: Uitgeverij Anti, 1933. 6

[2] die zich wellicht in zijn graf zou omkeren bij het misbruik dat bepaalde extreemrechtse groeperingen maken van de titel van zijn meesterwerk voor hun weinig verdraagzame doeleinden

[3] Köhler, Kurt, Vade mecum voor de jonge zelfmoordenaar, Antwerpen – Berlijn – Amsterdam:
Uitgeverij Anti, 1934. 57

Bibliografie

Geraadpleegde werken.
 
Adrichem, van, Jan. De ontvangst van de moderne kunst in Nederland 1910-2000, Picasso als pars pro toto. Amsterdam: Prometheus, 2001.
 
Allen, Robert C. Vaudeville and Film, 1895-1915: a study in media interaction. New York: Arno Press, 1980.
 
Allen, Robert C. “A Decided Sensation: Cinema, Vaudeville, and Burlesque.” On the Edge of Your Seat. Popular Theater and Film in Early Twentieth Century American Art. Ed. Patricia McDonnell. New Haver & London: Yale University Press, 2002. 62 – 89.
 
AMVC databank, http://anet.ua.ac.be/cgi-bin/Acgi?EntryN:WAOEX, 14 mei 2007
 
Antoine-Dunne, Jean. “Introducing Eisenstein’s Theory”. The Montage Principle. Eisenstein in New Cultural and Critical Contexts. Ed. Jean Antoine-Dunne, Paula Quigley. Amsterdam: Rodopi, 2004. 1 – 13.
 
Antoine-Dunne, Jean, Paula Quigley. “General Introduction”. The Montage Principle. Eisenstein in New Cultural and Critical Contexts. Ed. Jean Antoine-Dunne, Paula Quigley. Amsterdam: Rodopi, 2004. 15 – 24.
 
Baekelmans, Lode, Europa Hotel: spel van het bitterzoete leven in drie bedrijven, Antwerpen: De Sikkel, 1921.
 
Barrès, Maurice, Le culte du moi, Paris: Librairie Plon, 1922.
 
Bergius, Hanne, “Dada Grotesque”, Comic Grotesque. Wit and Mockery in German Art, 1870 – 1940, München – Berlin – London – New York: Prestel, 2004. 155 – 170.
 
Bogman, Jef, De stad als tekst: over de compositie van Paul van Ostaijens Bezette stad, Rotterdam: Van Hezik-Fonds, 1991.
 
Bordwell, David, Kristin Thompson. Film Art. An Introduction. New York: McGraw – Hill, 1990.
 
Botton, de, Alain. De kunst van het reizen. Amsterdam / Antwerpen: Uitgeverij Atlas, 2004.
 
Boyens, Piet. Expressionisme in Nederland, 1910 – 1930. Zwolle: Waanders Uitgevers, 1994.
 
Bürger, Peter, Theory of the Avant-Garde, Minneapolis: University of Minnesota Press, 2004.
 
Ca Ira! 1920 – 1923, Antwerpen.
 
Caso, Paul, Henri van Straten, uin maître de la gravure sur bois, Le Soir, 14 juni 1973.
 
Charney, Leo. “In Order: Fragmentation in Film and Vaudeville”. On the Edge of Your Seat. Popular Theater and Film in Early Twentieth Century American Art. Ed. Patricia McDonnell. New Haver & London: Yale University Press, 2002. 108 – 121.
 
Cox, Harvey, De stad van de mens. Het levenspatroon van de moderne wereld in theologisch perspectief. Bilthoven: Amboboeken, 1971.
 
Dostojevski, Fjodor Michailovitsj, Schuld en Boete, Amsterdam: Uitgeverij L.J. Veen, 2003.
 
Dube, Wolf Dieter, “Painting and the Graphic Arts”, The Concise Encyclopedia of Expressionism, ed. Lionel Richard, Hertfordshire: Omega Books, 1984. 23 – 109.
 
Dos Passos, John, Manhattan Transfer, London: Penguin Classics, 2000.
 
Een gedevalueerde Henri Van Straten?, Limburgs Dagblad, 23 november 1961.
 
Eisenstein, Sergej, “Béla vergeet de schaar”. Het konstructie-principe in de kunst. Nijmegen: Socialistiese Uitgeverij, 1981. 22 – 29.
 
Eisenstein, Sergej, “Buiten het filmbeeld”. Het konstructie-principe in de kunst. Nijmegen: Socialistiese Uitgeverij, 1981. 30 – 47.
 
Eisenstein, Sergej, “Dickens, Griffith en wij”. Montage. Het konstructie-principe in de kunst. Nijmegen: Socialistiese Uitgeverij, 1981. 213 – 272.
 
Eisenstein, Sergei, The General Line, Rusland, 1929.
 
Eisenstein, Sergej, “Montage van attrakties”. Het konstructie-principe in de kunst. Nijmegen: Socialistiese Uitgeverij, 1981. 15 – 21.
 
Eisenstein, Sergei, Pantserkruiser Potemkin, Rusland, 1925.
 
Eisenstein, Sergei, Staking, Rusland, 1925.
 
Elger, Dietmar, Expressionisme, Köln – Hedel: Taschen / Libero, 2002.
 
Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, deel 1 en 2, Tielt – Utrecht: Lannoo, 1973
 
Expositie geopend van grafisch werk Henri van Straten, Limburgs Dagblad, 19 november 1961.
 
Durnez, Gaston, Henri van Straten herleeft, Eindhovens Dagblad, september 1962.
 
Frisby, David, Mike Featherstone (ed.). Simmel on Culture. London – Thousand Oaks – New Delhi: Sage Publications, 1997.
 
Gadourek, I et. al. (ed.). Een keuze uit het werk van Georg Simmel. Deventer: Van Loghum Slaterus B.V., 1976.
 
Ghesquiere, Jozef, Paul François, Liederenkrans voor het middelbaar onderwijs, Brugge – Brussel: De Kinkhoren, 1947.
 
Goethe, Johann Wolfgang, Het lijden van de jonge Werther, Athenaeum – Polak & Van Gennep: Amsterdam 2003.
 
Gombrich, E.H., “XXVII. De kunst experimenteert. De twintigste eeuw”, Eeuwige schoonheid. Inleiding tot de kunstgeschiedenis. Bussum: Unieboek B.V., 1975. 419 – 451.
           
Griffith, David Wark, Intolerance, Verenigde Staten van Amerika, 1916.
 
Griffith, David Wark, The Birth of a Nation, Verenigde Staten van Amerika, 1915.
 
Gunning, Thomas. “Présence du narrateur: l’héritage des films Biograph de Griffith.” David Wark Griffith, Etudes sous la direction de Jean Mottet. Ed. Jean Mottet. Paris: Editions L’Harmattan, 1984. 126 – 145.
 
Gunning, Thomas. “The Cinema of Attractions: Early Film, its Spectator and the Avant-Garde”. Early Cinema: Space, Frame, Narrative. Ed. Thomas Elsaesser. London: BFI Publishing, 1990. 56 – 61.
 
Hammacher, A.M. Stromingen en persoonlijkheden. Schets van een halve eeuw schilderkunst in Nederland 1900 – 1950. Amsterdam: J.M. Meulenhoff, 1955.
 
Henri van Straten, De Standaard, 16 november 1961.
 
Het grafisch werk van HENRI VAN STRATEN bevattend houtsneden, suites, blokboeken, boekillustraties en lithografieën. Hasselt: Culturele Dienst van de Provincie Limburg, 1968.
 
Hooydonk, Van, Eric, Patric Verhoeven, The Ports Portable. A Cultural Travel Guide to the Port Cities of Antwerp, Hamburg and Rotterdam, Antwerpen: Pandora, 2006.
 
Hove, Van, Jan, Miljoenendans voor Dora Maar, De Standaard, 22 april 2006.
 
Humbeeck, Kris, ‘De schrijver, de grote stad en het verval.’ Nawoord bij Louis Paul Boon, De avend vraagt u/3 mensen tussen muren/De voorstad groeit. Verzameld werk, 1 [K. Humbeeck, B. Kennis e.a., eds], Amsterdam: De Arbeiderspers, 2007. (in druk)
 
Humbeeck, Kris, et.al., “Nawoord” , De atoombom en het mannetje met den bolhoed. Mijn kleine oorlog, Louis Paul Boon, Amsterdam: Arbeiderspers, 2006.
 
Huygens, G.W. Lode Baekelmans. Brussel: Manteau N.V., 1960.
 
Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (http://www.iisg.nl, 6 maart 2007 (RSDRP)
 
Isacker, Van, Karel, Raymond Van Uytven, Antwerpen. Twaalf eeuwen geschiedenis en cultuur, Antwerpen: Mercatorfonds, 1986.
 
Joos, Erwin. Antwerp New York, Eugeen Van Mieghem (1875 – 1930) en de emigranten van de Red Star Line. Antwerpen: BAI uitgeverij, 2005.
 
Joos, Erwin. Eugeen Van Mieghem, een kunstenaar van het volk. Antwerpen: Uitgeverij De Brauwere, 2001.
 
Jurgens-Kirchhoff, Annegret, Technik und Tendez der Montage in der bildenden Kunst des 20. Jahrhunderts, Giessen: Anabas, 1978.
 
Kint, An, Frans Lauwers, 1200 jaar Antwerpenaren en hun amusement. Waar is de tijd, deel 13, red. An Kint, Menno van der Laan, e.a., Zwolle: Uitgeverij Waanders b.v., 1997.
 
Köhler, Kurt, Baltazar Krull’s hart zingt maneschijn, Antwerpen – Berlijn – Amsterdam: Uitgeverij Anti, 1933.
 
Köhler, Kurt, Vade mecum voor de jonge zelfmoordenaar, Antwerpen – Berlijn – Amsterdam: Uitgeverij Anti, 1934.
 
Kort, Michael, The Soviet Colossus: the Rise and Fall of the USSR, New York – London: Sharpe, 1993.
 
Kort, Pamela, Comic Grotesque. Wit and Mockery in German Art, 1870 – 1940, München – Berlin – London – New York: Prestel, 2004.
 
Kort, Pamela, “The Grotesque: Modernism’s Other”, Comic Grotesque. Wit and Mockery in German Art, 1870 – 1940, München – Berlin – London – New York: Prestel, 2004. 12 – 26.
 
Kovalenko, Georgij. “Russische avant-garde: het constructivisme en de scenografie”. Avant-garde in Rusland 1900 – 1935 ed. Jevgenia Petrova, Jean-Claude Marcadé. Brussel : Mercatorfonds, 2005. 63 – 69.
 
Kracauer, Siegfried. Theory of Film: The Redemption of Physical Reality. London – Oxford – New York: Oxford University Press, 1971.
 
Kretsjina, Galina, bijdrage in “Neoprimitivisme”, in Avant-garde in Rusland 1900 – 1935, Brussel: Mercatorfonds, 2005. 108 – 135.
 
Kroeglov, Vladimir, bijdrage in “Neoprimitivisme”, in Avant-garde in Rusland 1900 – 1935, Brussel: Mercatorfonds, 2005. 108 – 135.
 
Kuleshov, Lev. “The Origins of Montage”. Cinema in Revolution. The Heroic Era of the Soviet Film. Ed. Luda Schnitzer, Jean Schnitzer, Marcel Martin. New York: Da Capo Press, 1987. 67 – 76.
 
Lang, Fritz, M – Eine Stadt sucht einen Mörder, Duitsland, 1931.
 
Lumière, 1919 – 1923, Antwerpen.
 
Marcadé, Jean-Claude, “De linkse Russische en sovjetkunst: een schitterende en onvermijdelijke esthetische revolutie van de 20e eeuw”, in Avant-garde in Rusland 1900 – 1935, Brussel: Mercatorfonds, 2005. 23 – 36.
 
Marx, Karl, “Manifesto of the Communist Party”, Karl Marx and Frederick Engels. Selected Works in Two Volumes, Vol. 1, Moskou: Foreign Language Publishing House, 1950. 32 – 61.
 
Marx, Karl, “Wage Labour and Capital”, Karl Marx and Frederick Engels. Selected Works in Two Volumes, Vol. 1, Moskou: Foreign Language Publishing House, 1950. 74 – 97.
 
Mayer, August L., Francisco de Goya, London & Toronto: J.M. Dent and Sons Ltd, 1924.
 
Mitry, Jean, “Cinema”, The Concise Encyclopedia of Expressionism, ed. Lionel Richard, Hertfordshire: Omega Books, 1984. 213 – 243.
 
Monteyne, Lode. Lode Baekelmans. Een Inleiding tot zijn Werk. Antwerpen: Secelle, 1914.
 
Moulaert, Jan, De vervloekte staat: anarchisme in Frankrijk, Nederland en België, 1890-1914, Berchem: 1981.
 
Multatuli, Max Havelaar, of De Koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy, Amsterdam: Athenaeum – Polak & Van Gennep, 2005.
 
Ostaijen, van, Paul, “Ekspressionisme in Vlaanderen”, De poes voldeed. Essays en kritieken. Amsterdam: Ooievaar, 1996.
 
Ostaijen, van, Paul. Verzamelde gedichten. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 2005.
 
Ostaijen, van, Paul, ‘Bezette stad’, Verzamelde gedichten, Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 2005. 273 – 419.
 
Ostaijen, van, Paul, Verzameld proza : grotesken en ander proza, Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 1991.
 
Ozon, François, Goûttes d’eau sur pierres brûlantes, Frankrijk, 1999.
 
Poggi, Christine, In Defiance of Painting: Cubism, Futurism, and the Invention of Collage, New Haven and London: Yale University Press, 1992.
 
Poggioli, Renato. The Theory of the Avant-Garde. Trans. Gerald Fitzgerald. Massachusetts: The Belknap Press of Harvard University Press, 1968.
 
Quigley, Paula. “Eisenstein, Montage, and ‘filmic writing’.” The Montage Principle. Eisenstein in New Cultural and Critical Contexts. Ed. Jean Antoine-Dunne, Paula Quigley. Amsterdam: Rodopi, 2004. 153 – 169.
 
Raskin, Ludo. Henri van Straten. Oeuvre catalogus van de grafiek. Antwerpen: Pandora, 2002.
 
Reijt, Van de, Vic. “Reinaert De Ridder of Elsschot De Vos. Het leven van Willem Elsschot (1882 – 1960)”. De Parelduiker, nr. 4/5 2001. 4 – 13.
 
Ridder, de, Matthijs, Geschiedenis eener generatie (Gaston Burssens en Kurt Köhler 1914 – 1945), 2002.
 
Ridder, de, Matthijs, “Kurt Köhler”. ZL, jg 3 nr. 1, oktober 2003. 16-33
 
Ruebens, Martin, Ferdinand Tönnies: gemeenschap en maatschappij: grondbegrippen van de zuivere sociologie. Leuven: Acco, 1990.
 
Rynck, De, Patrick, De kunst van het kijken. Iconografie van de Europese schilderkunst, 14de – 18de eeuw. Gent – Amsterdam: Ludion, 2004.
 
Schapiro, Leonard, Les révolutions russes de 1917: les origines du communisme moderne, New York: 1987.
 
Scheunemann, Dietrich, European Avant-Garde: New Perspectives, Amsterdam : Rodopi, 2000.
 
Schulte-Sasse, Jochen, “Foreword: Theory of Modernism versus Theory of the Avant-Garde”, Theory of the Avant-Garde, Peter Bürger, Minneapolis: University of Minnesota Press, 2004. vii – xlvii.
 
Sombart, Werner, Le bourgeois. Contribution à l’histoire morale et intellectuelle de l’homme économique moderne. Paris: Payot, 1966.
 
Sombart, Werner, “The Origins of the Capitalist Spirit”, Economic Life in the Modern Age, red. Nico Stehr, Reiner Grundmann. New Brunswick & London: Transaction Publishers, 2001.
 
Taylor, Richard. “Sergei Eisenstein: The Life and Times of A Boy from Riga”. The Montage Principle. Eisenstein in New Cultural and Critical Contexts. Ed. Jean Antoine-Dunne, Paula Quigley. Amsterdam: Rodopi, 2004. 25 – 43.
 
Thompson, Kristin, David Bordwell. Film History: An Introduction. New York: McGraw – Hill, 1994.
 
Tsjechov, Anton, “De kersentuin”, Verzamelde werken deel 4, Amsterdam: G.A. Van Oorschot, 1956. 397 – 487.
 
Tsjoedinovskaja, Tamara, bijdrage in “Neoprimitivisme”, in Avant-garde in Rusland 1900 – 1935, Brussel: Mercatorfonds, 2005. 132 – 133.
 
Tzara, Tristan, Œuvres Complètes, Tôme 1, Paris : Flammarion, 1975.
 
Vanclooster, Stijn. “Lentewinden waaien over Vlaanderen. De Kapel en het tijdschrift Alvoorder”. De Parelduiker, nr. 4/5 2001. 42 – 53.
 
Vardac, A. Nicholas. Stage to Screen. Theatrical Origins of Early Film: David Garrick to D.W. Griffith. New York: Da Capo Press, 1987.
 
Vermeylenfonds. 3 december 2006, Vermeylenfonds, 5 februari 2007, <http://www.vermeylenfonds.be&gt;.
 
Vertov, Dziga, Man with a Movie Camera, Rusland, 1929.
 
Vos, Herman, “Voorwoord.” In dienst der arbeidersopvoeding. Handboek van de centrale voor arbeidersopvoeding. Edgard Delvo, Deurne – Antwerpen: De Jongh, 1937.
 
Weber, Max, The City. Trans. Don Martindale, Gertrud Neuwirth. New York: The Free Press, 1966.
 
Zondervan, Henri (ed.), Winkler Prins’ Geïllustreerde Encyclopaedie. Zevende Deel, Epacris – Genie, Amsterdam: Uitgevers-Maatschappij “Elsevier”, 1907.

Download scriptie (13.74 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Antwerpen
Thesis jaar
2007