Waarom zijn aso-leerlingen TOP en bso-leerlingen FLOP?!

Roos
Van Gasse
  • Christel
    Van Cauteren
Het maatschappelijk aanzien van onderwijsvormen in kaart gebracht.


Elk jaar staan duizenden leerlingen in het Vlaamse onderwijs voor een keuze: “Kies ik voor aso, tso, bso of kso?” Algemeen wordt aangenomen dat aso voor leerlingen de meest aantrekkelijke keuze is. Over het maatschappelijk aanzien van onderwijsvormen werd reeds gezegd en geschreven, maar het werd tot nu toe altijd al ‘vergeten’ in het onderwijswetenschappelijk onderzoek. Jammer, want het maatschappelijk aanzien van onderwijsvormen is een belangrijke speler in het onderwijsveld. Het zou de speler kunnen zijn die tot nu toe steeds over het hoofd gezien werd in de verklaring van ‘watervalloopbanen’ en demotivatie van jongeren. Met het oog op verdere onderwijshervormingen in de toekomst is het van belang dat deze speler niet in de vergeethoek achterblijft.


Een zwart-wit maatschappijbeeld

Uit 32 interviews en 550 enquêtes bij aso-, tso-, bso- en kso-leerlingen uit de derde graad van het secundair onderwijs blijkt dat leerlingen een sterk verschil in maatschappelijk aanzien ervaren tussen de onderwijsvormen. Indicatoren voor het latere beroepsleven (invloed, verantwoordelijkheid, nut, opleiding en inkomen) blijken een verklaring voor dit verschil.
In het heersende maatschappijbeeld wordt volgens leerlingen door mensen aangenomen dat het vooral aso-leerlingen zijn die verder studeren, meer zullen verdienen later, een nuttig beroep met veel verantwoordelijkheid zullen uitoefenen en dat vooral deze jongeren invloedrijke personen zullen worden in de maatschappij. Met dit algemeen heersende toekomstbeeld zijn leerlingen echter minder bezig. Voor hen komt het verschil in maatschappelijk aanzien tussen onderwijsvormen op een simpelere redenering neer: aso-leerlingen worden door mensen als slim aanzien en andere leerlingen, bso-leerlingen op kop, als dom.
Volgens de bevraagde leerlingen voeden vooral volwassenen de maatschappelijke waardering van onderwijsvormen. Bij jongeren onderling komt het gespreksthema immers zelden naar voren. Het zijn ouders die graag met de studiekeuze van hun kinderen uitpakken, leerkrachten die grapjes maken over bso en de illusie dat een overgang naar aso niet mogelijk is vanuit tso, bso of kso die maken dat jongeren aangeven dat aso de onderwijsvorm is met het hoogste maatschappelijk aanzien. Eerlijk vinden leerlingen dat niet. Liefst zouden zij zien dat alle onderwijsvormen een evenwaardig aanzien genieten en dat er door volwassenen meer gefocust wordt op gelijkenissen en kwaliteiten dan op verschillen, al geven ze toe dat dat slechts in een ideale wereld zou kunnen.


Een genuanceerder beeld onder leerlingen


Hoewel leerlingen aangeven liefst geen onderscheid te maken tussen de onderwijsvormen doen zij dit zelf toch ook. Er zijn volgens leerlingen verschillen tussen onderwijsvormen te merken op volgende vlakken:

  • Pedagogische verschillen: Leerlingen merken op dat leerlingen uit het aso meer theorie krijgen dan leerlingen uit de andere onderwijsvormen. Aso wordt daarom door hen als moeilijkste onderwijsvorm geklasseerd, al verschillen de studierichtingen onderling. Volgens de bevraagde aso-leerlingen zijn wiskunde en wetenschappen moeilijker. Richtingen met veel wetenschappen en wiskunde worden daarom als hoger aanzien.
  • Sociale verschillen: Jongeren geven aan dat aso-leerlingen meestal van ‘rijkere’ komaf zijn dan leerlingen uit de andere onderwijsvormen. Aso wordt daardoor de onderwijsvorm voor de ‘elite’.
  • Persoonlijke verschillen: Leerlingen maken een groot aantal persoonlijke verschillen. Deze komen neer op heersende stereotypen. Zo zien aso-leerlingen er slimmer uit, zijn tso-leerlingen socialer, zijn er op bso-scholen meer vechtpartijen en zijn kso-leerlingen alternatiever.

Leerlingen zelf maken in de enquête ook verschillen tussen onderwijsvormen op basis van de gebruikte indicatoren voor het latere beroepsleven (invloed, verantwoordelijkheid, nut, opleiding, inkomen, intellect en imago). Wanneer leerlingen zelf de verschillende onderwijsvormen moeten scoren, geven de bevraagde leerlingen ook zelf het aso de hoogste score op basis van deze indicatoren. Al zijn er verschillen. Zo geven leerlingen aan dat het heersende maatschappijbeeld over de verschillende onderwijsvormen wel heel uitgesproken en zwart-wit is. Zelf willen zij niet zo’n grote verschillen maken. Zij proberen de verschillen tussen onderwijsvormen meer te nuanceren.


Verschillen tussen leerlingen


Leerlingengroepen verschillen onderling in hun waardering voor de verschillende onderwijsvormen. Zo verschillen de onderwijsvormen voor leerlingen uit het aso meer van elkaar dan voor leerlingen uit het bso. Aso-leerlingen schatten het aso nog hoger en het bso nog lager in dan leerlingen uit alle andere onderwijsvormen. Bso-leerlingen doen net het omgekeerde. Zij schatten het aso lager en het bso hoger in dan leerlingen uit alle andere onderwijsvormen, al blijven ook zij aso op het hoogste schavotje plaatsen. Er zijn ook verschillen tussen jongens en meisjes.
Meisjes ervaren het heersende maatschappijbeeld sterker dan volgens jongens. Zij gaan er, meer dan jongens, vanuit dat mensen je toekomstbeeld veel positiever inschatten wanneer je in het aso zit.
Meisjes zijn dus iets gevoeliger voor het heersende maatschappijbeeld. Wanneer ze zelf een oordeel moeten vellen over de onderwijsvormen, zijn meisjes dan weer milder in hun onderscheid tussen onderwijsvormen. Zij maken over het algemeen minder grote waardeverschillen tussen onderwijsvormen dan jongens. Alleen voor het bso zijn beide seksen even streng, dat staat voor iedereen helemaal onderaan de ladder.


Een uitdaging voor de toekomst


Gelijkheid in het onderwijs en tussen onderwijsvormen is ook voor jongeren nog een utopie. Leerlingen merken niet alleen de selectie die het onderwijs uitvoert op basis van afkomst, maar ook dat de waardering van de verschillende onderwijsvormen de ongelijkheid verder in de hand werkt. Het maatschappelijk aanzien van onderwijsvormen treedt op als katalysator van de ongelijkheid tussen leerlingen. Terwijl onderwijskundigen zich het hoofd breken over hoe het percentage voortijdige schoolverlaters, zittenblijvers en watervalloopbanen in het secundair onderwijs kan worden teruggedrongen, wordt het maatschappelijk aanzien van onderwijsvormen nog te weinig op de agenda gezet. De invloed ervan valt echter niet te onderschatten. Naar de toekomst toe is het één van de grootste uitdagingen de vicieuze cirkel in het onderwijs, waarin ongelijkheid tussen jongeren door het maatschappijbeeld over onderwijsvormen wordt versterkt, te doorbreken. Pas dan dekt een ‘gelijke-kansen-beleid’ de lading.

Bibliografie

BIBLIOGRAFIE

 

  • Aelterman, A., Verhoeven, J., Rots, I., Buvens, I., Engels, N. & Van Petegem P. (2002). Waar staat de leraar in onze samenleving? Een onderzoek naar opvattingen over de professionaliteit en de maatschappelijke waardering van leerkrachten. Gent: Academia Press.
  • Albinsky, M. (1981). Onderzoekstypen in de sociologie. Van Gorcum, Assen.
  • Berting, J. (1969). In het brede maatschappelijke midden. J.A. Boom en zoon, Meppel.
  • Biene, D.M. (2008). De standaardvraag voorbij. Narratief onderzoek naar vraagpatronen. Nijmegen: Han Marketing, Communicatie & Voorlichting.
  • Billiet, J., & Waege, H. (2004). Een samenleving onderzocht. Methoden van sociaal- wetenschappelijk onderzoek. Antwerpen: De Boeck.
  • Blau, P. M., & Duncan O. D. (1967). The American Occupational Structure. New York: Wiley and Sons.
  • Blees-Booij, A. (1994). Culturele en economische beroepsstatus van mannen en vrouwen. Een tweedimensionele ordening. Amsterdam: University Press.
  • Boschma, J., & Groen, I. (2006). Generatie Einstein, slimmer, sneller en socialer: communiceren met jongeren van de 21ste eeuw. Pearson Education.
  • Bourdieu P. (1993). La misère du monde. Paris: Seuil.
  • Brewer, J., & Hunter, A. (2005). Foundations of multimethod research. Thousand Oaks, CA: Sage.
  • Cloos, P. (1992). Zonder kleerscheuren door ons onderwijs? Eén kans op drie. Klasse, 3 (2), 18-19.
  • Creten, H., Douterlungne, M., Verhaeghe, J.P., & De Vos, H. (2000). Voor elk wat wils : schoolkeuze in het basis- en secundair onderwijs. Leuven: Hoger instituut voor de arbeid.
  • De Graaf, P., & Ultee W. (1998). Education and Early Occupation in the Netherlands around 1990. In Y. Shavit & W. Müller, From School to Work: A Comparative Study of Educational Qualifications and Occupational Destinations (pp. 337-368). Oxford: Clarendon Press.
  • Dekker, B., Esch, W. van, Leenen, H. van, Krooneman, P. (2008). Doorstroom en stapelen in het onderwijs. Eindrapport onderzoek Regioplan Beleidsonderzoek en CINOP, i.o.v. Min. OCW, Den Haag.
  • Maatschappelijk aanzien van onderwijsvormen
  • 118
  • De Laat, M. F., Lally, V., Lipponen, L., & Simons, P. R. J. (2006). Analysing student engagement with learning and tutoring activities in networked learning communities: A multi-method approach. International Journal of Web-Based Communities, 2 (4), 394-412 .
  • De Meyer, I. (2007). Wetenschappelijke vaardigheden voor de toekomst. De eerste resultaten van PISA 2006. Universiteit Gent.
  • De Maeyer, S., & Vanhoof, J. De vijfpuntenschaal in onderwijsonderzoek: de regel, maar ook in regel? Gent. [Online] [Geraadpleegd op 11/02/2011]
  • De Witte, H., Hooge, J., & Walgrave, L. (Eds.) (2000). Jongeren in Vlaanderen: gemeten en geteld. 12- tot 18-jarigen over hun leefwereld en toekomst. Leuven: Universitaire pers.
  • Dronkers, J. (2007). Ruggengraat van ongelijkheid. Mets & Schilt, Amsterdam, Wiardi Beckamn Stichting, Amsterdam.
  • Elchardus, M., Kavadias, D. & Siongers, J. (1999). Instroom of School? De invloed van scholen en andere socialisatievelden op de houdingen van leerlingen. Mens & Maatschappij, 74 (3), 250-268.
  • Goldthorpe, J.H. (1980). Social Mobility and Class Structure in Modern Britain. Clarendon Press, Oxford.
  • Goldthorpe, J.H. (1997). Problems of meritocracy. In Halsey, A.H. Lauder, H., Brown, P. & Stuart Wells, A. (eds.) Education. Culture, Economy, and Society. Oxford / New York: Oxford University Press.
  • Goldthorpe, J.H., & Hope, K. (eds) (1974). The Social Grading of Occupations. Oxford: Clarendon Press.
  • Groenez, S., Van den Brande, I., & Nicaise I. (2003). Cijferboek sociale ongelijkheid in het Vlaamse onderwijs. Een verkennend onderzoek op de Panelstudie van Belgische Huishoudens. 238 pp. Leuven: Steunpunt LOA Loopbanen doorheen onderwijs naar de arbeidsmarkt. LOA-rapport nr. 10.
  • Hirtt, N., Nicaise I., & De Zutter D. (2007). De school van de ongelijkheid. Berchem: EPO.
  • Hoff, K., & Pandey, P. (2004). Belief Systems and Durable Inequalities. An Experimental Investigation of Indian Caste. World Bank Policy Research Working Paper 3351, The World Bank, Pennsylvania State University, USA.
  • Hofhuis, E.H. (1995). Invloed van derde aanwezigen bij interviews. Diss. Universiteit Utrecht. Utrecht: ISOR
  • Houtman, D. (2000). Een blinde vlek voor cultuur. Van Gorcum, Assen.
  • Inglehart, R. (1990).Culture Shift. Princeton, New Jersey.
  • Maatschappelijk aanzien van onderwijsvormen
  • 119
  • Jonker, J., & Pennink, B.W.J. (2004). De kern van methodologie. Assen: Van Gorcum.
  • Kavadias, D. (2003). Over leven in de klas … De invloed van de onderwijsvormen op de attituden van leerkrachten secundair onderwijs in Vlaanderen. PSW-paper Sociale Wetenschappen.
  • Kinderrechtencoalitie Vlaanderen vzw (2008). Kinderrechtenforum 5. Uitval en uitsluiting in het onderwijs. Gent: Druk in De Weer.
  • Lockwood, D. (1989). The Blackcoated Worker, a study in Class Consiousness (eerste druk in 1958). Clarendon Press, Oxford.
  • Mortelmans, D. (2007). Kwalitatieve analyse met NVivo. Leuven: ACCO.
  • Nicaise, I. (2001). Onderwijs en armoedebestrijding: Op zoek naar een nieuwe Adem. In Vranken, J. (ed.) Armoede en sociale uitsluiting. Jaarboek 2001. Leuven: ACCO.
  • Pelleriaux, K. (2001). Demotie en burgerschap. De culturele constructie van ongelijkheid in de kennismaatschappij. Brussel: VUB-Press.
  • PISA (2003). The PISA 2003 assessment framework – mathematics, reading, science and
  • problem solving knowledge and skills. Paris: OECD.
  • PISA (2006). Assessing scientific, reading and mathematical literacy. A framework for PISA
  • 2006. Paris: OECD.
  • Philipsen, H., & Vernooij-Dassen, M. (2004). Kwalitatief onderzoek: nuttig, onmisbaar en uitdagend. Huisarts en Wetenschap, 47 (10), 454-7.
  • Schuyt, C.J.M. (1991). Op zoek naar het hart van de verzorgingsstaat. Stenfert Kroese, Leiden / Antwerpen.
  • Shavit, Y., & Müller W. (1998). From School to Work: A Comparative Study of Educational Qualifications and Occupational Destinations. Oxford: Clarendon Press.
  • Smet, P. (2010). Beleidsnota 2009 – 2014. Onderwijs. Samen grenzen verleggen voor elk talent. November 2009 - Vlaamse overheid.
  • Smet, R., & Vannecke, A.(2002). Historiek van het technisch en beroepsonderwijs: 1830 – 1990. Antwerpen: Garant.
  • Swanborn, P.G. (1991). Methoden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek. Boom: Lemma.
  • Swierstra, T., & Tonkens, E. (2010). De beste de baas? Verdienste, respect en solidariteit in een meritocratie. Amsterdam University Press.
  • Tan, B. (1998). Blijvende sociale ongelijkheden in het Vlaamse onderwijs. Antwerpen: Centrum voor Sociaal Beleid UFSIA.
  • Maatschappelijk aanzien van onderwijsvormen
  • 120
  • Tan, B. (2001). Samenwerken aan de herwaardering van het technisch en beroepssecundair onderwijs: broodnodig. Tijdschrift voor onderwijsrecht en onderwijsbeleid, 2001-2002 (2), 140-144.
  • Tegenbos, G. (1998). Ban slim-dom denken uit onderwijs. De Standaard, p. 13.
  • Tegenbos, G. (2003). Waarom jongeren niet kiezen voor beroepen met toekomst: het onuitroeibare watervalsysteem. De Standaard, p. 30.
  • Touraine, A. (1977). The Self-Production of Society. The University of Chicago Press, Chicago and London.
  • Van Damme, J., Meyer, J., Mertens, W. (2000). Succesvol Middelbaar Onderwijs? Tijdschrift voor Onderwijsrecht en Onderwijsbeleid, 1999-2000 (4), 272 – 289.
  • Van Damme, J., Meyer, J., De Troy, A., & Mertens, W. (2001). Succesvol Middelbaar Onderwijs? Een antwoord op het LOSO-project. Leuven: ACCO.
  • Van den Bulk, L. (2011). Later kan ik altijd nog worden wat ik wil. Antwerpen – Appeldoorn: Garant.
  • Vanhoutvinck, J. (1975). Toepassing van de Thurstone-schale voor het toetsen van een hypothese m.b.t. beroepskeuzeprocessen. Leuven: Sociologische Onderzoeksinstituut - KULeuven
  • Van Petegem, P., & Imbrecht, I. (2008). Wegwijs in het Vlaams onderwijs. Onderwijsorganisatie en –beleid in kaart gebracht. Wolters Plantijn: Mechelen.
  • Verhoeven, J. (2001). Het watervalfenomeen in het onderwijs: een spiegelbeeld van onze samenleving? Tijdschrift voor onderwijsrecht en onderwijsbeleid, 2001-2002 (2), 99- 107.
  • Vettenburg, N. (1988). Schoolervaringen, delinquentie en maatschappelijke kwetsbaarheid. Een theoretisch en empirisch onderzoek in het beroepsonderwijs. Leuven: Onderzoeksgroep Jeugdcriminologie KUL.
  • Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming (2008). Onderwijs in Vlaanderen. Een brede kijk op het Vlaamse onderwijslandschap.
  • Weber, M. (1925). Wirtschaft und Gesellschaft. Köln-Berlin. 1964 (eerste uitgave 1925).
  • Wilkinson, R., & Pickett, K. (2009). The Spirit Level Why more equal societies almost do better. Allen Lane, Pinguin books, London, England.
  • Willis, P. (1977). Learning to labour. Gower Publishing Company Limited, Hampshire.
  • Wolbers, M.H.J. (1998). Diploma-inflatie en verdringing op de arbeidsmarkt: Een studie naar ontwikkelingen in de opbrengsten van diploma‟s in Nederland. Amsterdam:
  • Young, M. (1963). The rise of the meritocracy 1870-2033. Harmondsworth: Penguin.
Download scriptie (1.23 MB)
Winnaar Klasseprijs
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Antwerpen
Thesis jaar
2011
Promotor(en)
S De Maeyer & J. Vanhoof