Milan Kundera et la terreur.

Catherine
De Monie

Neerslag scriptie Milan Kundera et la terreur, De Monie Catherine

 

Schrijf je lezer de schrik op het lijf – de doelstellingen van de roman volgens Milan Kundera

 

Al te lang ging Milan Kundera door als de auteur achter The Unbearable Lightness of Being, een film die de erotische lading uit de gelijknamige roman maximaal wist te benutten en hem haast herleidde tot een Sexspel met de bolhoed. Vaak ook werd de schrijver geassocieerd met de strijd tegen het totalitarisme. Was hij immers geen intellectueel opposant tegen het Tsjechisch communistisch regime en vluchtte hij niet naar het land waar God himself zo Bourgondisch zou leven?

 

Nu, veel paradijselijke opluchting geniet Kundera er niet. Al maakte hij zich het Frans dermate eigen dat het ook de taal werd van zijn laatste cyclus romans (La Lenteur- 1995, L’Identité-1997, L’Ignorance-2003) en zijn meest recente essay (Le rideau -2005), veel lof voor Frankrijk – en voor geheel Europa - heeft hij daarom nog niet. Zijn scepsis ten aanzien van de hedendaagse cultuur knarst doorheen zijn werk: politiek totalitarisme was slechts één van de vele mogelijke schermen welke worden opgesteld om de menselijke miserie te verhullen; grootste woorden als “Toekomst”, “Leven”, “Hoop”, gemeen gedachtegoed over de sterkte van de liefde en de onschuld van de jeugd, publiciteit, lyrisme en idyllen…de middelen om het schrijnende in het menselijk bestaan weg te moffelen zijn overal aan het werk. Wie van ons staat stil bij de stukjes mens die dagelijks als uitwerpselen afvloeien naar de rioleringen, die  “onzichtbare Venetiës van stront op dewelke onze toiletten, slaapkamers, balzalen en parlementen gebouwd zijn” (nvdr: in L’insoutenable légèreté de l’être, p. 227)? De mens, als enig dier dat zijn vergankelijkheid beseft, doet er alles aan om zijn biologische dimensie te vergeten: die herinnert hem namelijk voortdurend aan zijn nakende dood. Cultuur daarentegen leeft voort en overschrijdt de grenzen van het individuele bestaan: het wordt gedeeld door een heuse groep en geeft niet de geest als men sterft.

 

Cultuur…reken daarbij politieke ideologieën – waaronder het communisme – en biologische ideologieën – waaronder het darwinisme. De parallellen tussen Darwin en Stalin werden vaker beschreven. Wat de ene aanzag als een evolutie der rassen, werd bij de andere een revolutie der klassen. Beide waren overtuigd dat vooruitgang de drijvende veer was der dingen. Vooruitgang, nog zo’n mooi woord: een ware belofte van potentiële onsterfelijkheid. Vooruitgang mag dan ook slachtoffers eisen. En neemt u die term maar zeer letterlijk. Totalitaire regimes maakten gebruik van terreur als machtig wapen om de massa te manipuleren, en de massa liet het gedwee toe, in naam van de vooruitgang. Was vooruitgang niet wat levens waard, vermits het finaal levens zou redden? En was de schrik van de slachtoffers niet te verwaarlozen bij het machtige gevoel het leven in handen te hebben (en de dood te kunnen weren)? Exit de existentiële angst van natuurs meest vernuft beest. 

 

U neemt afstand. Stalins gedachtegoed is allang afgeschreven, niet? Bekijkt u het maar. Kundera voor zijn part ziet hoe lyrisme (niet per toeval een favoriet genre onder totalitaire regimes) zegeviert en hoe kitsch – als “absolute ontkenning van de stront die al het onaanvaardbare in het menselijk bestaan uit het zichtveld weert”- onze levens kleurt. U schuift uw Disney-mok opzij en hoopt stilletjes dat de zoölogie op zolder uw jeugdgedichten heeft verwerkt tot discreet organisch afval?  Het gaat hem natuurlijk om meer dan een kwestie van goede smaak, namelijk om een regelrechte levenshouding die hoort te boren naar de waarheid achter het geboden oppervlak. Niet voor niets koos Kundera voor de roman als genre, want, zoals Flaubert stelde, de roman is een middel om door te dringen tot “l’âme des choses”, de ziel der dingen – het is een zoektocht naar de werkelijkheid. Ook de typische meerstemmigheid in Kundera’s oeuvre moet in dat daglicht worden gezien; eerder dan aan te sluiten bij de typische, moderne ik-vorm voor canapé-praat, schrijft hij een polyfone tekst waarbij de visie van het ene personage wordt onderuit gehaald door de visie van een ander. De bedoeling is namelijk niet om tot één of andere gevulgariseerde Aziatische benadering van de waarheid te komen (“de waarheid heeft vele gezichten”) en op te gaan in een zen-extase vol tolerantie, maar wel om de standvastigheid der dingen aan het wankelen te brengen. Veelvuldig speelt de auteur ook met intertextuele en intratextuele verwijzingen. Zo weerklinkt de slotscène uit L’Ignorance als een erg ironische versie van het Hooglied uit de Bijbel. Zo ook laat hij L’Identité eindigen op een vreedzaamheid in trompe-l’oeil: het uiteindelijk herenigd koppel ligt in bed, badend in het zachte licht van de nachtlamp, de gelaten naar elkaar gekeerd alsof het de vleugels van een nachtvlinder waren, maar nachtvlinders en nachtlampen zijn bij Kundera onlosmakelijk verbonden met een aangekondigde dood (zie L’insoutenable Légèreté de l’être,of nog La vie est ailleurs).

 

Voer enkel verteerbaar voor kenners, al die subtiele toespelingen? Geen zorg, voor elk wat wils: Foucault, die in de jaren 70 met Surveiller et punir een groots succes boekte, is wat men een ingeburgerde filosoof mag noemen, en toch moeten ook zijn opvattingen eraan geloven. De anonieme blik van de bewaker (een cipier, een schoolmeester, een verpleegster, bv.) op het onderworpen subject disciplineert diens gedrag tot in de puntjes, stelde de Franse filosoof; Kundera schotelt ons personages voor die dwaasheden begaan om toch maar bekeken te worden of zich zelfs de blik van een ander (de afwezige vader, het kwijtgespeelde lief) op hen inbeelden om hun leven alsnog zin te geven. Ook wijsheid geworteld in het volk en dagelijkse denkpatronen worden genadeloos aangepakt. De dood is bijvoorbeeld geen overgang naar een hiernamaals, het is een voortzetting van het leven in haar meest beperkte wijze: je beseft alles, maar kan niets doen, en je dode, naakte lijf wordt zonder respect als inzet gebruikt bij familiale twisten.

 

Schrikwekkend. Daadwerkelijk angstaanjagend. Men bewandelt niet onbestraft Kundera’s paden; ook al komt men met geheven mondhoeken uit de lectuur van de perikelen van zijn personages, ergens is het eigen, intieme universum van de lezer onderwijl aangetast en openbaart zich de verborgen dimensie der dingen aan zijn ontstelde oog. De gezonde schrik die daarmee gepaard gaat,  vormt een directe aanzet tot het overpeinzen van de vooropgestelde wereldconceptie. En zodoende, alle mogelijke verhullende instellingen, incluis diegene die het totalitarisme mogelijk maakten, aan het wankelen te brengen. Niet met een militante pen, maar door eindeloze variaties voor te stellen op alle denkwijzen, vooraleer ze manipulerend worden. Variaties tot de boel aan het dobberen gaat en totaliserende beelden geen voet aan wal meer krijgen. Daarin schuilt de ware dissidentie van Kundera. Een dosis schrik dus, ter bestrijding van een schrikbewind.   

Bibliografie

Bibliographie

ARENDT, Hannah, Le système totalitaire, Paris, Seuil,1972.

 

ARIÈS, Philippe & Georges DUBY, Histoire de la vie privée – de la Première Guerre

mondiale à nos jours (tome 5), Paris, Seuil, 1987.

 

BALTRUSAITIS, Jurgis, Le Moyen Age fantastique, Paris, coll. Champs, Flammarion, 1981.

 

BECKER, Ernest, The Denial of Death, New York, The Free Press, 1973.

 

BOMPARD-PORTE, Michèle, De l'Angoisse – psychanalyse des peurs individuelles et

collectives, Paris, coll. Cursus, éd. Armand Colin, 2004.

 

BOUGNOUX, Daniel, "Catharsis (esthétique, politique, médicale)", in GLAUDES, Pierre,

Terreur et représentation, Grenoble, ELLUG, 1996.

 

BURKE, Edmund, Recherche philosophique sur l'origine de nos idées du sublime et du

beau, trad. E. Lagentie de Lavaïsse, Paris, Librairie philosophique J. Vrin, 1973.

 

BUSNEL, François, "Imre Kertész – après Auschwitz, on ne peut écrire que de la fiction", in Lire,n°334 (avril 2005), pp.100-106.

 

DELUMEAU, Jean, Le péché et la peur – la culpabilisation en Occident, XIIième-XVIIIième siècle, Paris, Fayard, 1982.

 

DUPONT-ROC, Roselyne & Jean LALLOT, Aristote – la poétique, Paris, Seuil, 1980.

 

FERRIÈRES, Madeleine, Histoire des peurs alimentaires – du Moyen Âge à l'aube du

XXième siècle, coll. "l'univers historique", Paris, Seuil, 2002.

 

FINKIELKRAUT, Alain, "Sur la formule je t'aime", in Critique, n°348 (mai 1976), pp. 520-537.

 

FOUCAULT, Michel, Surveiller et punir – naissance de la prison, Paris, coll. Tel,

Gallimard, 1975.

 

GARCIN, Jérome (dir.), Dictionnaire des écrivains contemporains de langue française par

eux-mêmes, Paris, Mille et une nuits, 2004.

 

GOFFMAN, Erving, La mise en scène de la vie quotidienne – la présentation de soi, Paris,

les éditions de minuit, 1973.

 

GRIXTI, Joseph, Terrors of uncertainty: the cultural contexts of horror fiction, London,

Routledge, 1989.

 

GUÉRIN, Michel, La terreur et la pitié, Arles, Actes Sud, 1990.

 

HERSANT, Yves, "Kundera chez les misomuses", in Critique, n°560-561 (janvier-février

1994), pp. 108-112.

 

IMPELLUSO, Lucia, La natura e i suoi simboli – piante, fiori e animali, Milano, coll.

Dizionari dell'Arte, Mondadori-Electa, 2003.

 

JENNY, Laurent, La terreur et les signes – poétiques de rupture, Paris, Gallimard, 1982.

 

JENNY, Laurent, "Terreur et lieu commun", in GLAUDES, Pierre, Terreur et

représentation, Grenoble, ELLUG, 1996.

 

KINYON, Kamilla, "The panoptican gaze in Milan Kundera's Unbearable Lightness of

Being", in Studies in Contemporary Fiction, n°42/3 (2001), pp. 243-251.

 

KRISTEVA, Julia, Pouvoirs de l'horreur – essai sur l'abjection, Paris, coll. Tel Quel, Seuil,

1980.

 

KUNDERA, Milan, La Plaisanterie, Paris, coll. Folio, Gallimard, 1968.

 

KUNDERA, Milan, Risibles Amours, Paris, coll. Folio, Gallimard, 1970.

 

KUNDERA, Milan, La Vie est ailleurs, Paris, coll. Folio, Gallimard, 1973.

 

KUNDERA, Milan, La Valse aux adieux, Paris, coll. Folio, Gallimard,1976 .

 

KUNDERA, Milan, Le Livre du rire et de l'oubli, Paris, coll. Folio, Gallimard, 1979.

 

KUNDERA, Milan, L'Insoutenable Légèreté de l'être, Paris, coll. Folio, Gallimard, 1984.

 

KUNDERA, Milan, L'Immortalité, Paris, Gallimard, 1990.

 

KUNDERA, Milan, L'art du roman, Paris, coll. Folio, Gallimard, 1986.

 

KUNDERA, Milan, Les Testaments trahis, coll. Folio, Gallimard, 1993.

 

KUNDERA, Milan, La Lenteur, Paris, coll. Folio, Gallimard, 1995.

 

KUNDERA, Milan, L'Identité, Paris, coll. Folio, Gallimard, 1997.

 

KUNDERA, Milan, L'Ignorance, Paris, Gallimard, 2003.

 

KUNDERA, Milan, Le Rideau, Paris, Gallimard, 2005.

 

KUNDERA, Milan, "L'ombre castratrice de Saint Garta", L'Infini, n°32 (automne 1990),

pp.1-12.

 

KUNDERA, Milan, "Une phrase", L'Infini, n° 35 (automne 1991), pp. 42-53.

 

LAPLANCHE, J. & J-B. PONTALIS, Vocabulaire de la psychanalyse, Paris, PUF,1973.

 

LE GALL, André, L'anxiété et l'angoisse, Paris, coll. Que sais-je?, PUF, 1976.

 

MISURELLA, Fred, Milan Kundera – Public Events, Private Affairs, Columbia, University

of South Carolina Press, 1993.

 

MOYAERT, Paul, Ethiek en sublimatie, Nijmegen, Sun, 1994.

 

NEMCOVA BANERJEE, Maria, Paradoxes Terminaux – les romans de Milan Kundera,

Paris, Gallimard, 1993.

 

NET, Mariana, "Terreur et fictionalisations", in GLAUDES, Pierre, Terreur et représenttion, Grenoble, ELLUG, 1996.

 

RABATÉ, Jean-Michel, "Le sourire du somnambule: de Broch à Kundera", in Critique,

n°433-434 (1983), pp. 504-521.

 

REUTER, Yves, "La terreur dans le roman à suspense", in GLAUDES, Pierre, Terreur et

représentation, Grenoble, ELLUG, 1996.

 

RICARD, François, Le dernier après-midi d'Agnès – essai sur l'oeuvre de Milan Kundera,

Paris, coll. Arcades, Gallimard, 2003.

 

SARTRE, Jean-Paul, Esquisse d'une théorie des émotions, Paris, coll. "l'esprit et la main",

éd. Hermann, 1965.

 

SCARPETTA, Guy, L'âge d'or du roman, Paris, Grasset, 1996.

 

STEINER, George, Passions impunies, Paris, coll. Folio essais, Gallimard, 1997.

 

TREMPE, Jean-Pierre, Lexique de la psychanalyse, Montréal, Les Presses de l'Université du Québec, 1977.

 

WALTER, Philippe, "Le terrorisme diabolique au Moyen Age: quelques témoignages

empruntés à la littérature et aux exempla", in GLAUDES, Pierre, Terreur et représentation,

Grenoble, ELLUG, 1996.

 

WEITZMANN, Marc, "Temps: imparfait", in Les Inrockuptibles, n° (2005), pp. 66-68.

 

ZIZEK, Slavoj, Schuins beziend – Jacques Lacan geïntroduceerd vanuit de populaire

cultuur, trad. H. Moerdijk, Amsterdam, Boom, 1996.

 

Download scriptie (507.65 KB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Antwerpen
Thesis jaar
2005