Overbevraagt het utilitarisme de mens?

Andries
De Smet

Overbevraagt het utilitarisme de mens?

 

Het utilitarisme stelt dat iedere handeling het grootste geluk voor het grootste aantal mensen moet voortbrengen. Op het eerste gezicht lijkt dit een erg aantrekkelijke morele theorie. Mensen vinden geluk en welzijn immers erg belangrijk. Bovendien voelt het natuurlijk aan om handelingen te beoordelen op basis van hun gevolgen. Ondanks deze aantrekkingskracht wordt het utilitarisme slechts door enkelen (of misschien wel door niemand) in de praktijk gebracht. Hoe valt dit te verklaren?

 

Vooraleer we deze vraag kunnen beantwoorden, is het nodig het utilitarisme kort algemeen uiteen te zetten. Als normatieve toegepaste ethiek wordt deze theorie gekenmerkt door twee basisbeginselen. Ten eerste is er het utiliteitsbeginsel dat iedere handeling waardeert in functie van de vermeerdering of vermindering van het geluk van alle betrokkenen. Het goede wordt gedefinieerd als het geluk van alle voelende wezens en een handeling is slechts dan terecht wanneer ze dit goede maximaliseert. We moeten dan natuurlijk wel kunnen berekenen welke handelingen dat grootste geluk voortbrengen. Daarvoor moeten toestanden van lust en pijn meetbaar en vergelijkbaar zijn. Wanneer we dan weten welke toestand het grootste geluk voor het grootste aantal mensen inhoudt, moeten we de handeling die deze toestand voortbrengt verkiezen boven mogelijke alternatieven. Dit meten en berekenen gebeurt op basis van een vrij ingewikkelde morele calculus met verschillende criteria. Maar is deze morele calculus wel haalbaar in de praktijk? Kunnen en mogen we van mensen verlangen dat ze voor iedere handeling een dergelijke afweging maken? Het tweede basisbeginsel is het beginsel van de veralgemeende welwillendheid. Dit beginsel beantwoordt de vraag waarom we überhaupt geïnteresseerd zouden zijn in het geluk van de anderen. Voor John Stuart Mill, één van de grondleggers van het utilitarisme, ligt dit voor de hand. Volgens hem zijn we uit onszelf begaan met het geluk van de mensheid en achten we ons eigen geluk niet belangrijker dan dat van een ander. Ons motief is dan de generalized benevolence, de veralgemeende welwillendheid, die voortkomt uit onze sympathie voor onze medemens(en). The idea of the pain of another is naturally painful; the idea of the pleasure of another is naturally pleasurable (Mill, Sidgwick’s Discourse, p. 60). Centraal in dit beginsel staat dus de gelijkheid van individuen, het ‘each counts as one and no more than one’ van Bentham. Iedereen is dus even belangrijk. In het licht van onze hedendaagse maatschappij lijkt dit misschien wishful thinking, maar wishful thinking of niet, als utilitarist moeten we altijd streven naar the greatest happiness of the greatest number. De vraag dringt zich echter op of een dergelijk ethisch systeem wel op mensenmaat gemaakt is, en dit om verschillende redenen.

 

Een eerste reden betreft de manier waarop het utilitarisme botsingen tussen ons eigenbelang en de aanspraken en eisen van de moraal oplost. Het stelt immers dat morele aanspraken overriding zijn en de praktische deliberaties altijd moeten overheersen. Niet-morele overwegingen zijn slechts secundair en het is steeds irrationeel de eisen van de moraal niet te vervullen. Je mag in je handelingen geen onderscheid maken tussen jouw eigen geluk en dat van eender welke mens ter wereld. Wanneer de aanspraken van de moraal botsen met jouw belangen moet je dan ook steeds het moreel juiste doen, wat de persoonlijke kost die hieraan verbonden is ook moge zijn. Het mag duidelijk zijn dat de meeste mensen hun leven allesbehalve op deze manier invullen.

 

Een tweede reden betreft het onpartijdigheidsbeginsel, dat bovenstaande moeilijkheid nog verruimt. Bij het maximaliseren van de maatschappelijke lustbeleving zijn íeders belangen immers even belangrijk. Niet enkel wijzelf, maar ook onze vrienden, familie en geliefden kunnen niet rekenen op een voorkeursbehandeling. Enkel handelingen die het grootste geluk voor het grootste aantal mensen verwezenlijken zijn moreel. Dergelijke nadruk op het onpartijdigheidsbeginsel houdt echter in dat zeer vele van onze handelingen eigenlijk immoreel zijn. Wij bevoordelen onszelf en onze naasten voortdurend. Het onpartijdigheidsbeginsel neemt in onze alledaagse beslissingen allesbehalve de plaats in die ze volgens het utilitarisme verdient.

 

Een derde reden waardoor het utilitarisme de mens lijkt te overbevragen is de positie die ze inneemt met betrekking tot overdadige handelingen. Dit zijn handelingen die goed zijn, maar niet verplicht, bijvoorbeeld wegens een te hoge persoonlijke kost. Volgens het utilitarisme is elke goede handeling echter verplicht. Er bestaan voor de utilitarist dus geen overdadige of supererogationistische handelingen, waardoor het onderscheid tussen plicht en liefdadigheid vervalt (Singer, 2002, p.151). Mensen die maandelijks € 25 storten voor een goed doel doen niet meer dan hun plicht. Sterker nog, indien ze meer kunnen missen dan die € 25 zijn ze niet alleen niet lovenswaardig, maar zelfs moreel laakbaar. Dat mensen er niet in slagen hun –zware plicht te vervullen, vormt geen argument tegen haar normatieve kracht.

 

Zolang het utilitarisme anti-supererogationistisch is, een centrale plaats toekent aan het onpartijdigheidsbeginsel en uitgaat van de overridingness van morele overwegingen, kunnen we besluiten dat het de mens wel degelijk overbevraagt. Mensen laten vaak niet-morele overwegingen hun praktische deliberaties overheersen. Mensen zijn er van nature ook niet toe geneigd het algemeen goede te promoten. Integendeel, we hebben een sterke vooringenomenheid ten gunste van onze persoonlijke belangen en die van familie, geliefden en vrienden. Het utilitarisme vereist echter dat we aan deze belangen niet meer waarde toekennen dan aan de belangen van eender wie ter wereld. Zo zitten mensen echter niet in mekaar. Mensen gaan bovendien wél uit van het bestaan van overdadige handelingen. We menen niet dat elke goede handeling per definitie ook verplicht is.

 

Wat moeten we dan aanvangen met een veeleisende theorie als het utilitarisme, waar –naast die veeleisendheid niets tegen in te brengen valt? Moeten we haar verwerpen, omdat zij onze menselijke natuur niet adequaat weergeeft? Of moeten we eerder pogen er toch naar te handelen en onszelf te overtreffen? De uitkomst van dit dilemma zal mijn inziens afhangen van de taak die we een morele theorie toebedelen. Vinden we dat een morele theorie moet uitgaan van onze menselijke natuur, of moet een morele theorie eerder vastleggen wat het goede is, zonder rekening te houden met onze natuur? Indien we -filosofisch- besluiten dat een normatieve theorie geen rekening moet houden met de menselijke natuur, hoeft het feit dat het utilitarisme ons overbevraagt allerminst te betekenen dat we het ook moeten verwerpen. Om gevolgtrekkingen te kunnen maken uit het overbevragingsonderzoek zullen we dus aan meta-ethiek moeten doen.

Bibliografie

Bibliografie

 

  • ACTON, B. “The Ethical Importance of Sympathy”. Philosophy, Vol. 30, no. 112 (1955), pp. 62-66.

 

  • AIKEN, H.D. “Emotive Meanings and Ethical Terms”. Journal of Philosophy, Vol. 41, no. 17 (1944), pp. 456-470.

 

  • BAIER, Kurt. The Moral Point of View. A rational basis of ethics. New York : Cornell University Press, 1958.

 

  • BENTHAM, J. An Introduction to The Principles of Morals and Legislation. Vierde uitgave. New York : Hafner, 1965. Oorspronkelijke uitgave: 1780.

 

  • BRINK, David. “A Reasonable Morality”. Ethics, Vol. 104 (1994), pp. 593-619.

 

  • BRINK, David. “Externalist Moral Realism”. Southern Journal of Philosophy, Vol. 24 (1986), pp. 23-42.

 

  • COX, Damian; LA CAZE, Marguerite; en LEVINE, Michael P. Integrity and the Fragile Self. Ashgate, 2003.

 

  • DARWALL, Stephen L. “How Nowhere Can You Get (and Do Ethics)?”. Ethics, 98 (October 1987), 137-157.

 

  • DONAGAN, Alan. The Theory of Morality. Chicago : Chicago University Press, 1977.

 

  • DWORKIN, Ronald. Taking Rights Seriously. Harvard University Press, 1977.

 

  • ELSTER, Jon. Sour Grapes: Studies in the Subversion of Rationality. Cambridge : Cambridge University Press, 1983.

 

  • FALK, W.D. “’Ought’ and Motivation”. Proceedings of the Aristotelian Society, Vol. 48, no. 137 (1947-1948), pp. 492-510.

 

  • FALK, W.D. “Obligation and Rightness”. Philosophy, Vol. 20, no. 76 (1945), pp. 129-47.

 

  • FINDLEY, J.N. Values and Intentions: a study in value-theory and philosophy of mind. New Jersey, 1978. Oorspronkelijke uitgave: London : Allen and Unwin, 1961.

 

  • FIELD, G.C. Moral Theory. London : Methuen en co, 1921.

 

  • FOOT, Ph. “Killing and Letting Die” (1984), heruitgegeven in Steinbock en Norcross, Killing and Letting Die, New York : Fordham University Press, 1994, pp. 280-289.

 

  • FRANKENA, William K. “Obligation and Motivation in Recent Moral Philosophy” in Essays in Moral Philosophy. Uitgegeven door A.I. Melden, Seattle en London : University of Washington Press, 1958, pp. 40-81.

 

  • GAUTHIER, D. Morals by Agreement. Oxford : Clarendon Press, 1986.

 

  • GODWIN, William. Enquiry Concerning Political Justice and its Influence on General Virtue and Happiness. Uitgegeven door Raymond Preston, New York, 1926. Oorspronkelijke uitgave: 1793.

 

  • HARE, R.M. Moral Thinking: Its Levels, Method, and Point. Oxford : Clarendon Press, 1981.

 

  • HARRIS, J. “The Survival Lottery”. Philosophy, Vol. 50, no. 191 (1975), pp. 81-7.

 

  • HEYD, David. Supererogation in de Stanford Encyclopedia of Philosophy. 2002.

 

  • HOBBES, T. Leviathan. Amsterdam : Boom, 1985. Oorspronkelijke uitgave: 1651.

 

  • HOFFMAN, Martin L. Empathy and Moral Development: Implications for Caring and Justice. Cambridge : Cambridge University Press, 2000.

 

  • HUME, D. A Treatise of Human Nature. Tweede uitgave. Uitgegeven door L. Selby-Bigge, P.H. Nidditch, Oxford : Clarendon Press, 1978. Oorspronkelijke uitgave: 1739.

 

  • HUME, D. De Uitgelezen Hume. Ingeleid en samengesteld door Patricia De Martelaere, Tielt : Lannoo, 2004.

 

  • HUTCHESON. “Illustrations on the Moral Sense” (1728), in British Moralists, uitgegeven door L.A. Selby-Bigge, 2 volumes, Oxford : Clarendon Press, 1897.

 

  • JOLLIMORE, Troy. Impartiality in de Stanford Encyclopedia of Philosophy. 2002.

 

  • JOYCE, R. “Moral Fictionalism” in Fictionalist Approaches to Metaphysics, uitgegeven door Kalderon, M., Oxford : Oxford University Press, 2005, hoofdstuk 9.

 

  • KAGAN, Shelly. The Limits of Morality. Oxford University Press, 1989.

 

  • KAMM, Frances Myrna. “Killing and Letting Die: Methodological and Substantive Issues”. Pacific Philosophical Quarterly, 64 (1983), pp. 297-312.

 

  • KYMLICKA, Will. Contemporary Political Philosophy. An Introduction. Tweede uitgave. New York : Oxford University Press, 2002.

 

  • LOOBUYCK, Patrick. Moraal zonder God? Pleidooi voor moreel fictionalisme. Damon, 2005.

 

  • LYONS, David. Forms and Limits of Utilitarianism. Oxford : Clarendon Press, 1965.

 

  • MACKIE, J. L. Ethics. Inventing Right and Wrong. Harmondsworth : Pinguin Books, 1977.

 

  • MCMAHAN, Jeff. “Killing, Letting Die, and Withdrawing Aid”(1993), heruitgegeven in Steinbock en Norcross, Killing and Letting Die, New York : Fordham University Press, 1994, pp. 383-420.

 

  • MELDEN, A. I., ed. Essays in Moral Philosophy. Seattle en London : University of Washington Press, 1958.

 

  • MERCER, Philip. Sympathy and Ethics. A study of the relationship between sympathy and morality with special reference to Hume’s Treatise. Oxford : Clarendon Press, 1972.

 

  • MILL, J.S. Utilitarianism. On Liberty. Essays on Bentham. London, 1979. Oorspronkelijke uitgave: 1859.

 

  • MOORE, George Edward. Philosophical Studies. London : Routledge and Kegan Paul, 1948.

 

  • MOORE, G.E. Principia Ethica, edited and with an introduction by Thomas Baldwin. Cambridge : Cambridge University Press, 2002. Oorspronkelijke uitgave: 1903.

 

  • MORTIER, Freddy, en RAES, Koen. Een Kwestie van Behoren. Stromingen in de Hedendaagse Ethiek. Gent : Mys & Breesch, 1997.

 

  • NAGEL, Thomas. The View from Nowhere. Oxford : Oxford University Press, 1986.

 

  • NAGEL, Thomas. The Possibility of Altruism. Oxford : Oxford University Press, 1970.

 

  • NORCROSS, Alastair. “Killing and Letting Die” in A Companion to Applied Ethics, uitgegeven door FREY, R.G., en WELLMAN, Christopher H., Oxford : Blackwell, 2003.

 

  • NOWELL-SMITH, P.H. Ethics. London : Penguin Books, 1954.

 

  • NOZICK, Robert. Anarchy, State, and Utopia. Oxford : Blackwell, 1974.

 

  • POPPER, K.R. The Open Society and its Enemies. Vijfde uitgave. London : Routledge and Kegan Paul, 1974. Oorspronkelijke uitgave: London, 1945.

 

  • PARFIT, Derek. Reasons and Persons. Oxford : Oxford University Press, 1985.

 

  • RAES, Koen, en VANDENDRIESSCHE, Diederik. De Staat van de Polis. Overzicht van de politieke filosofie door de eeuwen heen. Gent : Academia Press, 2005.

 

  • RAILTON, Peter. “Alienation, Consequentialism and the Demands of Morality”. Philosophy and Public Affairs, 13 (1984), pp. 134-72.

 

  • RAWLS, John. A Theory of Justice. Cambridge, Mass. : Harvard University Press, 1971.

 

  • SCHEFFLER, Samuel. Human Morality. New York en Oxford : Oxford University Press, 1992.

 

  • SEN, Amartya, en WILLIAMS, Bernard, ed. Utilitarianism and Beyond. Maison des Sciences de l’Homme en Cambridge University Press, 1982.

 

  • SEN, Amartya. “Plural Utility”. Proceedings of the Aristotelian Society 81 (1980-1981), pp. 193-215.

 

  • SIDGWICK, Henry. The Methods of Ethics. Zevende uitgave. Indianapolis : Hackett, 1981. Oorspronkelijke uitgave : 1907.

 

  • SIDGWICK, Henry. “The Morality of Strife”. International Journal of Ethics, Vol. 1, no. 1, (october) 1890.

 

  • SINGER, Peter. Writings on an Ethical Life. Ecco Press, 2000.

 

  • SINGER, Peter. Practical Ethics. Cambridge University Press, 1993.

 

  • SINGER, Peter. How are we to live? Ethics in an Age of Self-interest. Oxford : Oxford University Press, 1997.

 

  • SKORUPSKI, John, ed. The Cambridge Companion to Mill. Cambridge University Press, 1998.

 

  • SLOTE, Michael. “Moral Sentimentalism”. Ethical Theory and Moral Practice, 7, 2004, pp. 3-14.

 

  • SMART, J.J.C., en WILLIAMS, Bernard. Utilitarianism – for and against. Cambridge University Press, 1973.

 

  • SMART, J.J.C. “Utilitarianism and its Applications” in New Directions in Ethics, uitgegeven door DeMarco & Fox, New York : Routledge and Kegan Paul, 1986, pp. 24-41.

 

  • SMITH, Michael. “The Humean Theory of Motivation”. Mind, New Series, Vol. 96, no. 381 (Jan., 1987), pp. 36-61.

 

  • STACE, W.T. The Concept of Morals. New York : Macmillan co., 1937.

 

  • STEINBOCK, Bonnie, en NORCROSS, Alastair, ed. Killing and Letting Die. Tweede uitgave. New York : Fordham University Press, 1994.

 

  • STEVENSON, C.L. “The Emotive Meaning of Ethical Terms”. Mind, Vol. 46, no. 16, 1937.

 

  • STOCKER, Michael. “Desiring the Bad: An Essay in Moral Psychology”. Journal of Philosophy, 1973, pp. 738-53.

 

  • TIMMONS, Mark. Morality without Foundations: a defence of ethical contextualism. New York : Oxford University Press, 1999.

 

  • TOBIN, Bernadette. “The Virtues in John Wilson’s Approach to Moral Education”. Journal of Moral Education, Vol. 29, No. 3, 2000, pp. 301-11.

 

  • UNGER, Peter. Living High and Letting Die: our illusion of innocence. New York : Oxford University Press, 1996.

 

  • WILKINSON, Richard. Mind the Gap: Hierarchies,Health, and Human Evolution. 2000.

 

  • WILLIAMS, Bernard. Moral Luck: Philosophical Papers, 1973-80. Cambridge : Cambridge University Press, 1981.

 

  • WILSON, John. A New Introduction to Moral Education. London : Cassell, 1990.

 

  • WILSON, John. “First Steps in Moral Education”. Journal of Moral Education, Vol. 25, no. 1, (maart) 1996, pp. 85-91.

 

  • WOLF, Susan. “Moral Saints”. The Journal of Philosophy, Vol. 79, no. 8, (augustus) 1982, pp. 419-39.

 

  • WOLF, Susan. “Morality and Partiality”. Philosophical Perspectives, 6, Ethics, 1992, pp. 243-259.

 

  • WOLLHEIM, R. “Crime, Punishment, and Pale Criminality”. Oxford Journal of Legal Studies, 8, 1988, pp. 1-16.

 

Download scriptie (573.88 KB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2006