Grenzen aan hulpverlenen, op is op

Elise
Lybaert

Grenzen aan hulpverlenen, op is op

Hulpverlenen. Het is iets wat je met hart en ziel moet doen, een soort roeping om het welzijn van anderen te willen verbeteren en op te komen voor de zwakkeren in de maatschappij. Hulpverlenen wordt steeds belangrijker in een samenleving waar maar liefst 1 op de 5 jongeren met psychische problemen kampt en 1 op de 10 Vlamingen moet overleven met een inkomen onder de armoedegrens. Hulpverlenen wordt niet alleen belangrijker, maar steeds vanzelfsprekender. Soms lijkt wel eens vergeten te worden hoe belastend dit kan zijn voor de hulpverleners zelf. De confrontatie met het leed van cliënten laat hulpverleners zeker niet onberoerd. Ook voor hen kan het allemaal eens te veel worden, maar is het wel geoorloofd?   Stel dat u psychologische hulp nodig heeft, waarom een hulpverlener dan niet?

In het kader van Rode Neuzen Dag 2016, verschijnen nu en dan beklijvende verhalen van tieners met psychische problemen op uw televisiescherm. Terwijl u waarschijnlijk net besliste om toch te zondigen aan dat zakje paprikachips op tafel, worden we met onze beide voeten op de grond gezet door het verhaal van een snijdend meisje of een huilende jongen. De boodschap spreekt voor zich: jongeren verbergen meer dan we denken en praten is belangrijk. Hulpverleners nemen hierin een belangrijke taak op, maar ook zij zijn niet van steen. Luisteren en meevoelen met de pijn die mensen met psychische problemen doorstaan, laat sporen achter bij elke hulpverlener. Het zijn risico's die behoren tot het hulpverleningsberoep waar nauwgezet mee moet worden omgesprongen.

De burn-out is momenteel het meest gekende beroepsrisico, maar natuurlijk niet het enige. Secundaire traumatisering is een voorbeeld van een ander, onderschat en bovendien nog onbekend beroepsrisico in de hulpverleningswereld. Secundaire traumatisering is een onbewuste reactie van een hulpverlener op de traumatische verhalen van zijn cliënten. Het lijkt alsof de hulpverlener de traumatische ervaring zelf heeft meegemaakt omdat hij zich dermate inleeft in het verhaal. Hij projecteert als het ware de emoties van de cliënt op zichzelf en begint zich te identificeren met de geleden pijn. Door een overvloed aan zulke emotionele impulsen, kan een hulpverlener oververmoeid raken. In het geval van secundaire traumatisering valt men nog vaak terug op het beter gekende beroepsrisico burn-out waardoor hulpverleners niet altijd de juiste zorgen krijgen. De belangrijkste vraag is dan ook hoe we preventie en signalering van secundaire traumatisering kunnen installeren in hulpverleningscontexten en tegemoet kunnen komen aan de noden van hulpverleners.

Hulpverleners leren in hun opleiding goochelen met de concepten afstand en nabijheid. In elke hulpverleningsrelatie is er telkens sprake van een evenwichtsoefening tussen afstand en nabijheid. Als de hulpverlener een te grote afstand neemt van de cliënt zal dit een afstandelijke relatie veroorzaken waarin er onverschillig en niet empathisch wordt gereageerd. Omgekeerd zal een te kleine afstand met de cliënt zorgen voor een overbetrokkenheid vanuit het standpunt van de hulpverlener waardoor identificatie met de cliënt een mogelijk gevolg is. Geen van beide uitersten is bevorderlijk voor de hulpverleningsrelatie, maar een te kleine afstand is de sluipmoordenaar voor elke hulpverlener. Ze verliezen de afstand met de cliënt en hun eigen grenzen uit het oog en creëren hierdoor nood aan psychologische hulp en ondersteuning.

Om een antwoord te vinden op de vraag hoe we secundaire traumatisering kunnen voorkomen en signaleren, moeten grenzen in de hulpverleningswereld eerst geoorloofd worden. In onze samenleving wordt de mythe van ‘de grenzeloze hulpverlener’ nog (te) vaak gehanteerd. Deze mythe omvat een soort flinkheidsideaal waarin de emoties van hulpverleners taboe zijn en er van hen verwacht wordt om sterk te zijn. Velen leggen zichzelf dan ook op om niet toe te geven aan emotionele grenzen omdat ze dit gelijkstellen aan tekortschieten of falen. Het is echter niet meer dan normaal dat het verhaal van een cliënt in rouw anders binnenkomt als je bijvoorbeeld net zelf een dierbaar familielid hebt verloren. Je eigen verdriet wordt aangeraakt en brengt emoties teweeg. Het beeld van de grenzeloze hulpverlener die de wereld zal herstellen zonder daarbij zijn eigen grenzen aan te raken, moet aangepast worden.

In mijn eindwerk ben ik op zoek gegaan naar mogelijke preventieve maatregelen die organisaties kunnen treffen om secundaire traumatisering bij hulpverleners te voorkomen. Het antwoord op mijn vraag vond ik op verschillende niveaus in de samenleving. Op individueel niveau start alles met een grondige zelfzorg. Letterlijk betekent dit op een gezonde manier omgaan met en zorgen voor jezelf. Het doel ervan is om bewust tijd te nemen om te luisteren naar je innerlijke ik en tegemoet te komen aan je behoeften. Een spoedarts die bijvoorbeeld net een zware nachtshift heeft gehad, moet nadien voldoende tijd nemen om fysiek en mentaal aan te sterken. Verder moet de organisatie waarin de hulpverlener werkt, een beleid op poten zetten dat het tonen van kwetsbaarheid ondersteunt. De hulpverlener moet het gevoel krijgen dat zijn problemen veilig zijn in het team en dat ze niet als ‘een last’ worden beschouwd. Tenslotte wordt er ook aandacht gevraagd voor de sensibilisering van CEO's, politici en beleidsmakers. Psychische problemen kunnen pas verholpen worden als men ze wil horen en zien. Feedback is hiervoor het magische woord. Het is een teken van respect voor uw medemens en opent de mogelijkheid tot een dialoog.

Geef kwetsbare hulpverleners de erkenning die ze verdienen. Het tonen van de eigen kwetsbaarheid in een hulpverleningsberoep is iets wat veel moed vergt. Aanvoelen dat jij nu degene bent die hulp nodig heeft, is een confronterende ervaring. Het gaat gepaard met gevoelens van schaamte, eenzaamheid en onzekerheid. Erken secundaire traumatisering officieel als beroepsziekte en creëer een centraal aanspreekpunt. Laat hen niet in de steek: "ook waterdragers hebben dorst".

 

Elise Lybaert

Download scriptie (640.59 KB)
Universiteit of Hogeschool
Karel de Grote-Hogeschool
Thesis jaar
2016
Promotor(en)
Lieve Desmet
Kernwoorden