De vergeetput van geestesgestoorde daders. Brengt de interneringswet van 5 mei 2014 verandering?

Jirka
Sapijn

Kim De Gelder, Geneviève Lhermitte, Hans Van Themsche, Marc Dutroux… in al deze spraakmakende zaken kwam de vraag naar voren of de dader ontoerekeningsvatbaar was. Wanneer een dader lijdt aan een psychische stoornis, die ervoor heeft gezorgd dat hij zijn gedrag niet meer kon controleren of zijn gedrag heeft beïnvloed, kan hij ontoerekeningsvatbaar worden verklaard. De ontoerekeningsvatbare dader is niet verantwoordelijk voor zijn eigen daden en zal dus niet gestraft kunnen worden. Hij zal dus worden vrijgesproken (op basis van het welbekende artikel 71 van het Strafwetboek) of worden geïnterneerd wanneer de psychische ziekte nog steeds aanwezig is tijdens het proces.

 

Ontoerekeningsvatbaarheid: een onvolmaakt begrip

 

Wat opvalt, is dat de omschrijving van het begrip ontoerekeningsvatbaarheid zeer vaag is. Beschrijven wat ontoerekeningsvatbaarheid inhoudt, is dan ook steeds moeilijk geweest en is steeds onderworpen geweest aan kritiek. Toch hoeft de vaagheid van het begrip niet het probleem te zijn. Ook de wetgever is die mening toegedaan en heeft met de nieuwe interneringswet van 5 mei 2014 opnieuw gekozen voor een ruim begrip dat voldoet aan de nieuwe psychiatrische inzichten. Toch kan de vaagheid van het begrip niet zomaar van tafel worden geveegd als ‘niet problematisch’. De vage omschrijving kan leiden tot willekeur en zorgt voor een gevoel van rechtsonzekerheid bij degene die moet terechtstaan.

Maar hoe wordt dan beoordeeld of een dader al dan niet toerekeningsvatbaar is, vraagt u zich misschien af? Dit wordt van geval tot geval beoordeeld door de rechter (of de jury, wanneer de zaak voor het Hof van Assisen komt). Doordat deze beoordeling inzicht vereist in de psychische toestand van de dader, is dit voor een rechter geen makkelijke opgave. De rechter zal in de praktijk dan ook steeds worden geadviseerd door een psychiater. Dit psychiatrisch advies wordt door de interneringswet van 5 mei 2014 zelfs verplicht gemaakt en de wet bepaalt de vragen waarop de psychiater een antwoord zal moeten geven.

 

Een groter probleem met de ontoerekeningsvatbaarheid kan worden gevonden in de tweedeling van het begrip. De dader is ofwel volledig toerekeningsvatbaar, ofwel volledig ontoerekeningsvatbaar. Dit brengt voornamelijk problemen mee voor de psychiater die de rechter moet adviseren. Er wordt van hem een antwoord verwacht dat zwart of wit is, terwijl de psychiatrie een genuanceerd beeld van iemands geestestoestand vereist en het antwoord dus eerder grijs zal zijn.

 

Brengt de nieuwe interneringswet van 5 mei 2014 verandering?

 

De opvatting dat daders van een misdrijf die lijden aan een psychische ziekte anders moeten worden behandeld dan ‘normale’ daders, gaat zeer ver terug in de geschiedenis. Dit blijkt ook uit de juridische bronnen die de ontoerekeningsvatbaarverklaring beheersen. Tot en met 1 oktober 2016 zal de beoordeling van de toerekeningsvatbaarheid gebeuren op basis van de Wet ter Bescherming van de Maatschappij van 1 juli 1964. De Belgische wetgeving die handelt over geesteszieke daders is dus zeer oud. Gelukkig zal daar met de inwerkingtreding (dit is de dag waarop de wet in de praktijk kan worden gebruikt) van de wet van 5 mei 2014, op 1 oktober 2016, verandering in komen.

De nieuwe wetgeving die van toepassing is op geestesgestoorde daders is een stap in de goede richting, maar toch kent de wet zijn onvolmaaktheden.

 

Onder het regime van de nieuwe interneringswet zal het niet meer mogelijk zijn de internering te bevelen wanneer de ontoerekeningsvatbare dader terechtstond voor lichte feiten. Internering zal enkel nog mogelijk zijn wanneer de ontoerekeningsvatbare dader een misdrijf heeft gepleegd die de fysieke of psychische integriteit van derden heeft aangetast, bijvoorbeeld moord, verkrachting…

De inperking van het toepassingsgebied kan aan de ene kant als positief worden ervaren, omdat de internering, die een zeer ingrijpende maatregel is, zo niet meer voor banale feiten kan worden bevolen. Maar er is ook nog de schaduwzijde van de medaille. Een aantal geesteszieke daders zullen immers buiten de toepassing van de wet vallen en in een juridisch vacuüm belanden. Zij zullen niet de noodzakelijke hulpverlening krijgen die hun psychische problematiek vereist.

 

De interneringswet van 5 mei 2014 heeft het tweeledige onderscheid tussen toerekeningsvatbaar en ontoerekeningsvatbaar behouden. Er werd niet nagedacht over het invoeren van een systeem met verschillende gradaties van toerekeningsvatbaarheid, terwijl deze tweedeling sinds jaar en dag aan kritiek onderhevig is.

 

Een andere aanpak in het Nederlandse en Engelse recht

 

Zowel in Nederland als in Groot-Brittannië worden geestesgestoorde daders op een andere manier benaderd.

 

In beide rechtsstelsels wordt voorzien in een genuanceerd beeld van de ontoerekeningsvatbaarheid. Nederland gaat hierin het verst en voorziet een gradatiesysteem van toerekeningsvatbaarheid.

Bovendien is het zowel in het Nederlandse als het Engelse recht mogelijk om de ingestelde procedure te schorsen wanneer men vermoedt dat de dader lijdt aan een psychische stoornis. Volgens de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is het van belang dat kwetsbare verdachten, waaronder personen die aan een geestesstoornis lijden, kunnen participeren in hun proces en moeten er bijzondere maatregelen worden voorzien om dit te waarborgen.

 

Stof tot nadenken!

 

Hoewel de nieuwe interneringswet van 5 mei 2014 een nieuwe wind zal doen waaien in het interneringslandschap, is er nog steeds werk aan de winkel.

Ondanks de jarenlange kritiek op het tweedelige ontoerekeningsvatbaarheidsbegrip, werd de mogelijkheid van een gradatiesysteem van toerekeningsvatbaarheid slechts oppervlakkig naar voren geschoven.

Het Belgische recht voorziet niet in de mogelijkheid om de ingestelde procedure te schorsen, in tegenstelling tot het Nederlandse en Engelse rechtssysteem. Zo lijkt de Belgische wetgeving een schending van de mensenrechten te bevatten door niet te voorzien in de mogelijkheid tot schorsing.

Tot slot lijkt de wetgever een nieuw probleem te hebben gecreëerd met de beperking van het toepassingsgebied van de interneringsmaatregel. Een aantal geesteszieke daders zullen door de mazen van het net glippen en niet de vereiste hulp kunnen krijgen. Het is belangrijk dat de wetgever nadenkt over een toereikend alternatief voor deze dadergroep, zodat zij niet in de vergeetput belanden!

Bibliografie

1. Belgisch recht

1.1. Wetgeving

Art. 71 Sw.

Wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en gewoontemisdadigers, BS 11 mei 1930.

Wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en gewoontemisdadigers, BS 17 juli 1964.

Wet 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke, BS 27 juli 1990.

Wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, BS 13 juli 2007.

Wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen, BS 9 juli 2014.

Wet 19 december 2014 houdende diverse bepalingen betreffende Justitie, BS 29 december 2014.

Wet 19 oktober 2015 houdende wijziging van het burgerlijk procesrecht en houdende diverse bepalingen inzake justitie, BS 22 oktober 2015.

KB 19 april 1999 tot instelling van een Penitentiair Onderzoeks- en Klinisch Observatiecentrum met het statuut van Wetenschappelijke Instelling van de Staat, BS 8 mei 1999.

Wetsontwerp betreffende de internering van personen die lijden aan een geestesstoornis, Parl.St. Kamer 2006 – 07, nr. 2841/1, 363 p.

Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel betreffende de internering van personen, Parl.St. Senaat 2012 – 2013, nr. 5-2001/1, 114 p.

Wetsvoorstel betreffende de internering van personen, Parl.St. Senaat 2013 – 14, nr. 2001/1, 114 p.

Wetsontwerp houdende internering en diverse bepalingen betreffende justitie, Parl.St. Kamer 2015 – 16, nr. 1590/1, 455 p.

Wetsontwerp houdende internering en diverse bepalingen betreffende justitie, Parl.St. Kamer 2015 – 16, nr. 1590/12, 119 p.

Amendementen bij wetsontwerp houdende internering en diverse bepalingen betreffende justitie, Parl.St. Kamer 2015 – 16, 1590/4, 69 p.

Verslag van de eerste lezing bij wetsontwerp houdende internering en diverse bepalingen

betreffende justitie, Parl.St. Kamer 2015 – 16, 1590/6, 16.

1.2. Rechtspraak

EHRM 5 november 1981, X. v. Verenigd Koninkrijk.

EHRM 7 oktober 1988, Salabiaku v. Frankrijk.

EHRM 24 september 1992, Herczegfalvy v. Oostenrijk.

EHRM 20 februari 2003, Hutchison Reid v. Verenigd Koninkrijk.

EHRM 16 december 2006, Filip v. Roemenië.

EHRM 22 oktober 2010, C.B. v. Roemenië.

Cass. 26 februari 1934, Pas. 1934, 180, noot P. LECLERCQ.

Cass. 10 december 1941, Arr.Cass. 1941, 252, noot HOEBRECHTS.

Cass. 31 maart 1969, Arr.Cass. 1969, 723.

Cass. 16 oktober 1973, Pas. 1974, 177.

Cass. 19 februari 1974, Arr.Cass. 1974, 689.

Cass. 8 november 1983, Arr.Cass. 1983 – 84, 282.

Cass. 8 februari 1984, AR 3437, Sontrop, Arr.Cass. 1983 – 84, 698.

Cass. 11 september 1984, Arr.Cass. 1984 – 85, 67.

Cass. 11 maart 1987, AR 5690, Debunne, Arr.Cass. 1986 – 87, 912.

Cass. 12 mei 1987, RW 1987 – 88, 538, concl. J. DU JARDIN.

Cass. 18 maart 1992, AR 9723, Fortezza, Arr.Cass. 1991 – 92, 699.

Cass. 15 september 2010, T.Straf. 2011, 64 (verkort), noot B. MEGANCK.

KI Brussel 24 juni 1944, J.T. 1944 – 45, 259.

KI Bergen 15 juni 1999, Rev.dr.pén. 2000, 742.

Corr. Kortrijk (12e k.) 26 mei 1999, RW 2000 – 2001, 1069.

Corr. Nijvel 18 maart 2009, JLMB 2009, 1403, noot N. BLAISE.

1.3. Literatuur

CASSELMAN, J., “Wat is Gerechtelijke psychiatrie” in COSYNS, P. en CASSELMAN, J. (eds.), Gerechtelijke psychiatrie, Leuven, Garant, 1995, 9 – 20.

CASSELMAN, J., “Internering: huidige situatie” in COSYNS, P. en CASSELMAN, J. (eds.), Gerechtelijke psychiatrie, Leuven, Garant, 1995, 39 – 61.

CASSELMAN, J., “De interneringswetgeving in historisch perspectief. Komt er nooit een einde aan de syfusarbeid?” in CASSELMAN, J., DE RYCKE, R. en HEIMANS, H. (eds.), Internering. Nieuwe interneringswet en organisatie van de zorg, Brugge, Die Keure, 2015, 5 – 26.

COSYNS, P., “Themis en aesculapius. Beginselen van een gedwongen huwelijk” in COSYNS, P. en CASSELMAN, J. (eds.), Gerechtelijke psychiatrie, Antwerpen, Garant, 1999, 21 – 37.

COSYNS, P., “De forensische geestelijke gezondheidszorg in Vlaanderen op een keerpunt: het licht schijnt in de duisternis?” in BRUGGEMAN, W., DE WREE, E., GOETHALS, J.,

PONSAERS, P., VAN CALSTER, P., VANDER BEKEN, T., VERMEULEN, G. (eds.), Van pionier naar onmisbaar. Over 30 jaar Panopticon, Antwerpen, Maklu, 2009, 385 – 391.

DE HOON, H., Grondbeginselen van het Belgisch strafrecht, Aalst, De Seyn-Verhougstraete, 1896, 318 p.

DE NAUW, A., “De niet-toerekeningsvatbaarheid sluit niet noodzakelijkerwijze het opzet uit” in DERUYCK, F., DE SWAEF, M., ROZIE, J., ROZIE, M., TRAEST, P. en VERSTRAETEN, R. (eds.), De wet voorbij. Liber amicorum Luc Huybrechts, Antwerpen, Intersentia, 2010, 65 – 76.

DE NAUW, A., Inleiding tot het algemeen strafrecht, Brugge, Die Keure, 2008, 221 p.

DILLEN, C., “Het kalf is bijna verdronken!”, Panopticon 2001, 529 – 540.

DUPONT, L. en VERSTRAETEN, R., Handboek Belgisch Strafrecht, Leuven, Acco, 1990, 913 p.

DUPONT, L. “Wisselwerking tussen artikel 71 Sw. en de wet van 9 april 1930 (noot onder KI Antwerpen 20 januari 1978)”, RW 1977 – 1978, 2070.

FRANSEN, H., “Rechtvaardiging” in Postal Memorialis. Lexicon strafrecht, strafvordering en bijzondere wetten 2001, 280 – 357.

GOETHALS, J., Abnormaal en delinkwent. De geschiedenis en het actueel functioneren van de wet tot bescherming van de maatschappij, Antwerpen, Kluwer, 1991, 332 p.

GOETHALS, J., “De wet tot bescherming van de maatschappij in een historisch perspectief” in COSYNS, P., CASSELMAN, J. en GOETHALS, J. (eds.), Internering, Leuven, Garant, 1997, 11 – 38.

GOOSSENS, E., “Psychopaten zijn toerekeningsvatbaar. Een strafrechtelijk dogma onder de loep”, Jura Falc. 2010 – 2011, 59 p.

HANOULLE, K., “Te gek om los te lopen of net niet? De vergeten groep van de verminderd toerekeningsvatbare daders in het Belgisch strafrecht” in BRUGGEMAN, W., DE WREE, E.,

GOETHALS, J., PONSAERS, P., VAN CALSTER, P., VANDER BEKEN, T. en VERMEULEN, G. (eds.), Van pionier naar onmisbaar. Over 30 jaar Panopticon, Antwerpen, Maklu, 2009, 370 – 384.

HANOULLE, K., VERBRUGGEN, F., “Ivorentorenmentaliteit in de kerkers? Het problematische begrip toerekeningsvatbaarheid” in DERUYCK, F. en ROZIE, M. (eds.), Het strafrecht bedreven. Liber Amicorum A. De Nauw, Brugge, Die Keure, 2011, 319 – 335.

HEIMANS, H., “Is er nog hoop voor geïnterneerden?”, Orde dag 2001, 7 – 24.

HEIMANS, H., VANDER BEKEN, T., SCHIPAANBOORD, A. E., “Eindelijk een echte nieuwe en goede wet op de internering? Deel 1: De gerechtelijke fase”, RW 2014 – 15, 1043 – 1064.

JEURISSEN, A., “Het morele element in hoofde van de geestesgestoorde delinquent”, NC 2011, 127 – 178.

LECLERCQ, P., noot onder Cass. 26 februari 1934, Pas. 1934, 180.

LINDEMANS, I.P., Schuld en boete. Over strafbare feiten en psychische stoornissen: persoonlijke verantwoordelijkheid en handelingsvrijheid, Symposium Remich, 2006, onuitg., 5 p.

NYPELS, J.S.G., Le code pénal belge interprété, Brussel, Bruylant, 1896, 671 p.

PEAY, J., Mental health and crime, Oxon, Routledge, 2011, 228 p.

ROEF, D., “Hoeveel wilsvrijheid heeft het strafrecht nodig? Over de (on)verenigbaarheid van strafrechtelijke verantwoordelijkheid en neurowetenschap” in DERUYCK, F. en ROZIE, M. (eds.), Het strafrecht bedreven. Liber Amicorum A. De Nauw, Brugge, Die Keure, 2011, 713 – 730.

ROZIE, J., “De strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de geestesgestoorde delinquent” in ADAMS, M. et al., Verantwoordelijkheid en recht, Mechelen, Kluwer, 2008, 217 – 238.

SCHIPAANBOORD, A.E. en VANDER BEKEN, T., “De interneringswet van 2014” in WITTOUCK, C., AUDENAERT, K. en VANDERLAENEN, F. (eds.), Handboek forensische gedragswetenschappen, Antwerpen, Maklu, 2015, 53 – 80.

SCHIPAANBOORD, A.E., “Een juridisch kader voor wetsovertreders met een psychische stoornis” in VANDER BEKEN, T., BROEKAERT, E., AUDENAERT, K., VANDER LAENEN, F., VANDEVELDE, S. en VANDERPLASSCHEN, W. (eds.), Sterktes van mensen. Sterktegerichte strategieën voor het ondersteunen van mensen met een psychiatrische problematiek die strafbare feiten pleegden, Antwerpen, Maklu, 2016, 75 – 93.

VAN DEN WYNGAERT, C., Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen. Deel 1: Strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2009, 665 p.

VANKEERBERGHEN, S., “Het ontoerekeningsvatbaarheidsbegrip naar Belgisch recht: over de noodzaak aan herdefiniëring en oplossingen uit het buitenland”, Jura Falc. 2013 – 14, 261 – 348.

VERBRUGGEN, F., “Strafwaardigheid: nooduitgang of deur naar dogmatische verfijning?” in DUPONT, L. en VERBRUGGEN, F. (eds.), Strafrecht als roeping. Liber amicorum Lieven Dupont, Leuven, Universitaire Pers, 2005, 159 – 186.

VERPLAETSE, J., Zonder vrije wil. Een filosofisch essay over verantwoordelijkheid,

Amsterdam, Nieuwezijds, 2011, 237 p.

X, “Interneringswet”, NJW 2015, 11.

1.4. Krantenartikels

GOEMAN, T., “Expert over zuurgooier: ‘Niet elke psychiatrische patiënt is gevaarlijk’”,

Nieuwsblad, 12 maart 2015, http://www.nieuwsblad.be/cnt/dmf20150312_01575602.

X., “Kim De Gelder wist wat hij deed en deed wat hij wou”, Nieuwsblad, 15 maart 2013,

http://www.nieuwsblad.be/cnt/dmf20130315_012.

2. Nederlands recht

2.1. Wetgeving

Art. 37 Sr.

Art. 37a Sr.

Art. 39 Sr.

Art. 16 – 17 Sv.

Art. 350 Sv.

Art. 509a – e Sv.

Art. 15 Penitentiaire Beginselenwet.

Art. 2 Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen.

Art. 51, lid 1 – 2 Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen.

Art 42, lid 1 en 2 Penitentiaire Maatregel.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden 1997, 282.

Kamerstukken II 1979/80 11 270, nr. 12, 13.

2.2. Rechtspraak

HR (NL) 14 februari 1916, NJ 1916, 681.

HR (NL) 20 november 1924, NJ 1925, 169.

HR (NL) 19 november 1954, NJ 1955, 55.

HR (NL) 10 september 1957, NJ 1958, 5, noot W. POMPE.

HR (NL) 19 februari 1963, NJ 1963, 512.

HR (NL) 22 juli 1963, NJ 1968, 217.

HR (NL) 12 mei 1964, NJ 1965, 26, noot W.P.J. POMPE.

HR (NL) 5 februari 1980, NJ 1980, 104, noot A.L. MELAI.

HR (NL) 9 juni 1981, NJ 1983, 412.

HR (NL) 9 november 1982, NJ 1983, 268.

HR (NL) 13 december 1983, NJ 1984, 653, noot A.L. MELAI.

HR (NL) 12 november 1985, NJ 1986, 327.

HR (NL) 24 september 1985, NJ 1986, 532.

HR (NL) 13 juni 1989, NJ 1990, 48.

HR (NL) 19 november 1991, NJ 1992, 513.

HR (NL) 15 oktober 1996, NJ 1997, 199, noot A.C. ’T HART.

HR (NL) 24 november 1998, NJ 1999, 156.

HR (NL) 29 juni 1999, NJ 1999, 619.

HR (NL) 4 januari 2000, NJ 2000, 226.

HR (NL) 9 januari 2001, NJ 2001, 112.

HR (NL) 17 september 2002, NJ 2002, 549.

HR (NL) 14 december 2004, NJ 2006, 448.

HR (NL) 31 januari 2006, NJ 2006, 126.

HR (NL) 3 juli 2007, NJ 2007, 413.

HR (NL) 22 januari 2008, NJ 2008, 193.

HR (NL) 27 januari 2008, NbSr 2008, 78.

HR (NL) 9 december 2008, NJ 2009, 157.

HR (NL) 20 januari 2009, NJ 2009, 73.

HR (NL) 9 maart 2010, NJ 2010, 160.

Hof Arnhem 10 april 2010, ECLI:NL:GHARN:2010:BM0876, http://uitspraken.rechtspraak.nl.

Gerechtshof 's-Gravenhage 18 juni 2004, LJN AP2846, http://uitspraken.rechtspraak.nl.

Rb. Amsterdam 21 juni 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BM8774, http://uitspraken.rechtspraak.nl.

2.3. Literatuur

BAL, P. en KOENRAADT, F., Het psychisch onvermogen terecht te staan. Waarborg of belemmering van het recht op een eerlijk proces, Den Haag, BJU, 2004, 102 p.

BEEKMAN, J.E. en VAN MULBREGT, J.M.L., “Het juridisch kader” in KOENRAADT, F., MOOIJ, A.W.M. en MULBREGT, J.M.L. (eds.), De persoon van de verdachte, Deventer, Kluwer, 2004, 9 – 32.

BINS, J., “Schuldbeginsel en schuldbegrip in het strafrecht” in MULDER, G.E. en BINS, A.J. (eds.), Beginselen: opstellen over strafrecht, Arnhem, Gouda Quint, 1981, 413 p.

BRAND, E.J.P., Het persoonlijkheidsonderzoek in het strafrecht, Deventer, Gouda Quint, 2001, 241 p.

BRAND, E.J.P., “Het gedragskundig onderzoek Pro Justitia als best practice” in OEI, T.I. en

GROENHUIJSEN, M.I. (eds.), Forensische psychiatrie en haar grensgebieden. Actualiteit, geschiedenis en toekomst, Alphen aan den Rijn, Kluwer, 2009, 257 – 268.

CLEIREN, C.P.M. en VERPALEN, M.J.M., Strafrecht: tekst en commentaar, Deventer, Kluwer, 2012, 3164 p.

DE HULLU, J., Materieel strafrecht. Over algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid naar Nederlands recht, Deventer, Kluwer, 2003, 595 p.

DE RUITER, C. en HILDEBRAND, M., “Over toerekeningsvatbaarheid” in VAN KOPPEN, P.J., HESSING, D.J., MERCKELBACH, H.L.G.J. en CROMBAG, H.F.M. (eds.), Het recht van binnen. Psychologie van het recht, Deventer, Kluwer, 2002, 687 – 697.

DEKKER, J.A., ZUIJDERHOUDT, R.H. en VAN MARLE, H.J.C., “Wilsbekwaamheid en toerekeningsvatbaarheid vergeleken”, Delikt en Delinkwent 2011, 247 – 260.

ENSCHEDE, C. J., Beginselen van strafrecht, Deventer, Kluwer, 2002, 236 p.

HAFFMANS, C., De berechting van de psychisch gestoorde delinquent, Arnhem, Gouda Quint, 1989, 196 p.

HANOULLE, K., “Te gek om los te lopen of net niet? De vergeten groep van de verminderd toerekeningsvatbare daders in het Belgisch strafrecht” in BRUGGEMAN, W., DE WREE, E., GOETHALS, J., PONSAERS, P., VAN CALSTER, P., VANDER BEKEN, T. en VERMEULEN, G. (eds.), Van pionier naar onmisbaar. Over 30 jaar Panopticon, Antwerpen, Maklu, 2009, 370 – 384.

HARTE, J. en VAN DER BURG, E., “Mate van toerekeningsvatbaarheid. Toekenning van de verschillende gradaties in de praktijk”, Proces 2006, 156 – 164.

HAZEWINKEL-SURINGA, D. en REMMELINK, J., Inleiding tot de studie van het Nederlandse Strafrecht, Deventer, Gouda Quint, 1996, 975 p.

HOFSTEE, E.J., TBS, Deventer, Kluwer, 2003, 252 p.

HUMMELEN, K. en ABEN, D., “Functionele diagnostiek in plaats van een advies aangaande toerekeningsvatbaarheid”, Expertise en recht 2015, 164 – 175.

JEURISSEN, A., “Het morele element in hoofde van de geestesgestoorde delinquent”, NC 2011, 127 – 178.

KELK, C., “De plaats van de toerekeningsvatbaarheid in ons strafrecht” in MOOIJ, A.W.M. en KOENRAADT, F. (eds.), Toerekeningsvatbaarheid, Arnhem, Gouda Quint, 1990, 15 – 52.

KEURENTJES, R.B.M., “De Wet BOPZ” in RAES, B.C.M. en BAKKER, F.A.M. (eds.), De psychiatrie in het Nederlandse recht, Deventer, Kluwer, 2007, 57 – 80.

KOENRAADT, F. en ZEEGERS, M., “Historische notities” in KRUL-STEKETEE, J. en ZEEGERS, M. (eds.), De psychiatrie in het Nederlandse recht, Gouda Quint bv, Arnhem, 1986, 18 – 32.

KRUL-STEKETEE, J., “Psychiatrie en krankzinnigenrecht” in KRUL-STEKETEE, J. en ZEEGERS, M. (eds.), De psychiatrie in het Nederlandse recht, Gouda Quint bv, Arnhem, 1986, 71 – 90.

MEVIS, P.A.M., Hoofdlijnen van het strafrechtelijk sanctiestelsel, Deventer, Tjeenk Willink, 1997, 187 p.

MEYNEN, G., “Een juridische standaard voor ontoerekeningsvatbaarheid?”, NJB 2013, 1384 – 1390.

MOOIJ, A., Psychiatrie, recht en de menselijke maat. Over verantwoordelijkheid, Amsterdam, Boom, 1998, 255 p.

MOOIJ, A.W.M., “Introductie tot het thema van de toerekeningsvatbaarheid” in MOOIJ, A.W.M. en KOENRAADT, F. (eds.), Toerekeningsvatbaarheid, Arnhem, Gouda Quint, 1990, 9 – 12.

MOOIJ, A.W.M., “Toerekeningsvatbaarheid” in RAES, B.C.M. en BAKKER, F.A.M. (eds.), De psychiatrie in het Nederlandse recht, Deventer, Kluwer, 2007, 83 – 87.

NEDERLANDSE VERENIGING VOOR PSYCHIATRIE, Richtlijn psychiatrisch onderzoek en rapportage in strafzaken, Utrecht, De Tijdstroom, 2012, 112 p.

POMPE, W., noot onder HR (NL) 10 september 1957, NJ 1958, 5.

SMIDT, H.J., Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht. Eerste deel, Haarlem, Tjeenk Willink, 1891, 552 p.

STEVENS, L. en PRINSEN, M.M., “Afwezigheid van opzet bij de geestelijk gestoorde verdachte. Het gedragskundig oordeel vanuit juridisch perspectief”, expertise en recht 2009, 113 – 118.

’T HART, A.C., noot onder HR (NL) 28 juni 1983, NJ 1984, 53.

VAN BEMMELEN, J.M. en VAN VEEN, T.W., Ons strafrecht. Het materiële strafrecht: algemeen deel, Alphen aan den Rijn, H.D. Tjeen Willink, 1986, 379 p.

VAN BEMMELEN, J.M. , VAN VEEN, T.W., DE JONG, D.H. en KNIGGE, G., Het materiële strafrecht, Deventer, Kluwer, 2003, 343 p.

VAN DE VRUGT, M., Aengaende criminele saken. Drie hoofdstukken uit de geschiedenis van het strafrecht, Deventer, Kluwer, 1982, 98 p.

VAN DIJK, A.A., Strafrechtelijke aansprakelijkheid heroverwogen. Over opzet, schuld, schulduitsluitingsgronden en straf, Antwerpen, Maklu, 2008, 481 p.

VAN KOPPEN, P.J., “Weg van de toerekeningsvatbaarheid. Over rapportages over de verdachte”, Trema 2004, 221 – 228.

VAN KORDELAAR, W.F., “Het psychologisch onderzoek pro Justitia” in RAES, B.C.M. en BAKKER, F.A.M. (eds.), De psychiatrie in het Nederlandse recht, Deventer, Kluwer, 2007, 89 – 112.

VAN MARLE, H.J.C., “Het strafrechtelijk psychiatrisch gedragskundigenonderzoek” in RAES, B.C.M. en BAKKER, F.A.M. (eds.), De psychiatrie in het Nederlandse recht, Deventer, Kluwer, 2007, 113 – 136.

VAN MULBREGT, J.L.M. en SIERINK, H.D., “Conclusie en advies” in KOENRAADT, F., MOOIJ, A.W.M. en MULBREGT, J.L.M. (eds.), De persoon van de verdachte, Deventer, Kluwer, 2004, 117 – 140.

VAN VLIET, J.A., KOKKEN, S., OLDENBURG, L.M. en OEI, T.I., “Tbs met voorwaarden en voorwaardelijke beëindiging van de tbs. De voorwaardelijke modaliteiten van de tbs vergeleken” in OEI, T.I. en GROENHUIJSEN, M.S. (eds.), Forensische psychiatrie en haar grensgebieden: actualiteit, geschiedenis en toekomst, Alphen aan den Rijn, Kluwer, 2009, 305 – 333.

ZEEGERS, M., “Psychiatrie en straf(proces)recht” in KRUL-STEKETEE, J., ZEEGERS, M.

(eds.), De psychiatrie in het Nederlandse recht, Gouda Quint bv, Arnhem, 1986, 91 – 123.

3. Engels recht

3.1. Wetgeving

Trial of Lunatics Act 1883, Chapter 38.

Homicide Act 1957, Chapter 11.

Criminal Procedure (Insanity) Act 1964, Chapter 84.

Mental Health Act 1983, Chapter 20.

Criminal Procedure (Insanity and Unfirness to Plead) Act 1991, Chapter 25.

3.2. Rechtspraak

EHRM 16 december 1999, T. v. Verenigd Koninkrijk.

EHRM 16 december 1999, V. v. Verenigd Koninkrijk.

EHRM 15 juni 2004, S.C. v. Verenigd Koninkrijk.

House of Lords 3 oktober 1961, Bratty v. Attorney-General for Northern Ireland, AC 1963, 386.

House of Lords 23 juni 1983, R. v. Sullivan, AC 1984, 156.

House of Lords 30 maart 2000, R. v. Antoine, AC 2001, 340.

Court of Criminal Appeal 4 juli 1960, R. v. Byrne, QB 1960, 396.

Court of Appeal 22 november 2001, R. v. Grant, EWCA Crim 2001, 2611.

Court of Appeal 9 juli 2007, R. v. Dean Johnson, EWCA Crim 2007, 1978.

Court of King’s Bench 21 maart 1836, R. v. Pritchard, Car. & P. 1836, 303.

Assizes 1 januari 1831, R. v. Dyson, Car. & P. 1931, 305.

Assizes 24 maart 1953, R. v. Roberts, QB 1954, 329.

Bristol Summer Assizes 27 juni 1956, R. v. Kemp, QB 1957, 399.

3.3. Literatuur

ASHWORTH, A., Principles of criminal law, Oxford, Oxford university press, 2003, 512 p. 177

BAL, P. en KOENRAADT, F., Het psychisch onvermogen terecht te staan. Waarborg of belemmering van het recht op een eerlijk proces, Den Haag, BJU, 2004, 102 p.

COMPTON, C., “Mental health in the criminal justice system 1: Fitness to Plead”, One Paper Buildings 2012, 7 p., http://www.onepaper.co.uk/N6_mental_health_article.pdf.

DELL, S., Murder into manslaughter. The diminished responsibility defence in practice, Oxford, Oxford university press, 1984, 77 p.

GRUBIN, D., Fitness to plead in England and Wales, Hove, Psychology Press, 1996, 129 p.

GRUBIN, D., “What constitutes fitness to plead?”, Criminal Law Review 1993, 8 p, http://westlaw.co.uk.

HAFFMANS, C., De berechting van de psychisch gestoorde delinquent, Arnhem, Gouda Quint, 1989, 196 p.

KOENRAADT, F. en ZEEGERS, M., “Historische notities” in KRUL-STEKETEE, J. en ZEEGERS, M. (eds.), De psychiatrie in het Nederlandse recht, Gouda Quint bv, Arnhem, 1986, 18 – 32.

MACKAY, R.D., Mental condition defences in the criminal law, Oxford, Clarendon Press, 1995, 252 p.

MAEDER, T., Crime and madness. The origins and evolution of the insanity defense, New York, Harper & Row, 1985, 201 p.

MCAULEY, F. en MCCUTCHEON, P.J., Criminal liability, Dublin, Round Hall Press, 2000, 950 p.

MEYNEN, G., “Een juridische standaard voor ontoerekeningsvatbaarheid?”, NJB 2013, 1384 – 1390.

MORAN, R., Knowing right from wrong: the insanity defense of Daniel McNaughtan, New York, Free Press, 1981, 234 p.

MORAN, R., “The origin of insanity as a special verdict: the trial for treason of James Hadfield (1800)”, Law & Society Review 1985, 487 – 519.

PADFIELD, N., “Bailing and sentencing the dangerous” in WALKER, N. (ed.), Dangerous people, Londen, Blackstone, 1996, 70 – 94.

PEAY, J., “Fitness to plead and core competencies: problems and possibilities”, LSE Working Papers 2012, 30 p, http://w.lse.ac.uk/collections/law/wps/WPS2012-02_Peay.pdf (geconsulteerd op 28 april 2016).

PLATT, A.M., “The origins and development of the ‘wild beast’ concept of mental illness and its relation to theories of criminal responsibility”, Issues in Criminology 1965, 1 – 18.

SCHIPAANBOORD, A.E. en VANDER BEKEN, T., “De interneringswet van 2014” in WITTOUCK, C., AUDENAERT, K. en VANDERLAENEN, F. (eds.), Handboek forensische gedragswetenschappen, Antwerpen, Maklu, 2015, 53 – 80.

SCHIPAANBOORD, A.E., “Een juridisch kader voor wetsovertreders met een psychische stoornis” in VANDER BEKEN, T., BROEKAERT, E., AUDENAERT, K., VANDERLAENEN, F., VANDEVELDE, S. en VANDERPLASSCHEN, W. (eds.), Sterktes van mensen. Sterktegerichte strategieën voor het ondersteunen van mensen met een psychiatrische problematiek die strafbare feiten pleegden, Antwerpen, Maklu, 2016, 75 – 93.

SIMESTER, A.P. en SULLIVAN, G.R., Criminal law. Theory and doctrine, Oxford, Hart, 2009, 901 p.

SLOVENKO, R., Psychiatry and criminal culpability, New York, Wiley, 1995, 436 p.

STEPHEN, J.F., A history of the criminal law of Englang. Volume II, Londen, Routledge, 1996, 497 p.

THE LAW COMMISSION, Unfitness to plead. A consultation paper, 2016, 268 p, http://www.lawcom.gov.uk/wp-content/uploads/2015/06/cp197_Unfitness_to_…;(geconsulteerd op 19 april 2016).

TRICK, K.L.K. en TENNENT, T.G., Forensic psychiatry. An introductory tekst, Londen, Pitman, 1981, 207 p.

3.4. Websites

https://www.judiciary.gov.uk/about-the-judiciary/the-justice-system/cou…

Download scriptie (5.67 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2016
Promotor(en)
Tom Vander Beken