Kenmerken van een goed abstract
Een goed abstract bestaat vaak uit één of meer uitgebreide paragrafen die de scriptie samenvatten in chronologische volgorde. Het geheel maakt gebruik van de structuur "inleiding, midden, conclusie". Zo worden het doel, de resultaten, de besluiten en de aanbevelingen allemaal voorgesteld.
De stappen voor het schrijven van een goed abstract
Om een goed abstract te schrijven volg je best deze stappen:
• schrijf je abstract nadat je je scriptie geschreven hebt
• bepaal de doelen, methodes, bereik, resultaten, conclusies, en aanbevelingen van je scriptie in trefwoorden
• gebruik je titels en inhoudstafel als gids voor je abstract
• gebruik na het schrijven een spellingschecker
• laat je abstract eens lezen door iemand die je scriptie niet gelezen heeft en vraag hem of haar of je abstract logisch verloopt
Lengte van een abstract
Een belangrijk kenmerk van een abstract is dat het een beknopte tekst is. 150 à 350 woorden zou voldoende moeten zijn voor een abstract voor een bachelor- of masterscriptie, maar dit vraag je best aan je promotor.
Een eenvoudige structuur voor je abstract
Een korte abstract kan bestaan uit één enkele paragraaf. Of je kan de abstract indelen in korte paragrafen:
- Eerste paragraaf: waarover gaat de scriptie, geef een eenvoudige beschrijving van de doelen en methodes
- Tweede paragraaf: geef uitleg over de scriptiestructuur en vertel iets over de inhoud
- Derde paragraaf: het besluit, met een kort overzicht van de resultaten
Titels van abstract en scriptie
De titels van een abstract en een scriptie hou je best zo kort en aantrekkelijk mogelijk en to the point. Er zijn eenvoudige regels voor het gebruik van hoofdletters in titels, hoofdingen en ondertitels in het Engels, ook voor titels van abstracten en scripties:
• hoofdingen en ondertitels mogen niet eindigen met een punt
• gebruik geen aanhalingstekens bij hoofdingen en ondertitels
• het eerste en laatste woord dient altijd met hoofdletter geschreven te worden
• geen hoofdletters voor lidwoorden (de, het, een), voorzetsels (voor, van met, over, enz.), of voegwoorden (en, of, noch, enz.)
• gebruik een hoofdletter voor zelfstandige naamwoorden, werkwoorden (zelfs korte zoals Is), bijwoorden, adjectieven, onderschikkende voegwoorden (Alhoewel, Want, enz.) en voornaamwoorden (Hij, Hun, enz.)