In "Iedereen Beroemd” verraste dichteres Maud Vanhauwaert toevallige passanten met haar poëtische bedenkingen. Tijdens ons interview kent haar woordenstroom een lager debiet. Bedachtzaam gaat de tekstperformer op zoek naar de juiste woorden om haar chaotische gedachten vorm te geven.
Toch klinkt Vanhauwaert steeds erg zelfbewust en nuchter. Dat laatste was ze ook als student. “Ik ben nooit de grote caféganger geweest die zich tot een kot in de nacht ging bezatten.” Niet dat ze cafés meed, integendeel, maar dronken werd ze er liever van creatieve verlangens en dromen. Zoals toen ze tussen pot en pint met vrienden het plan opvatte om een literair tijdschrift te starten. “We hebben ook één editie gemaakt. Crêpe, zo noemden we het. Mijn moeder heeft dat bewaard, confronterend om die slechte teksten nu terug te lezen (lacht). Op café zaten we dan enthousiast na te denken over hoe we dat moesten aanpakken en bekendmaken. Zo gingen we als promostunt alle zuilen in Leuven met crêpepapier bedekken, maar het begon al snel te regenen waardoor al dat papier wegspoelde en alles letterlijk in het water viel (lacht).”
“Ik ben mijn studies begonnen in Leuven, waar ik Germaanse Talen ging studeren. Maar ik kreeg al snel het gevoel dat ik mentaal begon op te zwellen. Hoe meer indrukken ik opdeed, des te groter werd de drang om mij creatief uit te drukken. Ik ben dan audities gaan doen aan theaterscholen en werd toegelaten voor de opleiding Woordkunst aan het Conservatorium in Antwerpen. Dat zorgde wel voor een logistiek complex jaar, vermits ik nog op kot zat in Leuven –ik had er nog een lief zitten Gevolg: om 6u30 opstaan, wat voor mij ontiegelijk vroeg is. Na dat eerste jaar Woordkunst heb ik mijn kot in Leuven opgezegd. Zo’n artistieke opleiding vraagt je volle aandacht. Je moet daar 100% van je energie in kunnen stoppen.”
Soms vraag ik mij af waar ik nu zou staan als ik fysica was gaan studeren.
“Eigenlijk wou ik graag fysica studeren. In het middelbaar deed ik Latijn-Wetenschappen en Fysica was, naast Nederlands, mijn lievelingsvak, en bovendien het vak waarin het best scoorde. Maar ik had ook die passie voor literatuur. Het is dankzij een inspirerende leerkracht Nederlands dat ik toch Germaanse koos. Mijn liefde voor poëzie was toen trouwens al lang aan het branden. Ik was zeven toen ik voor het eerst met een gedichtje op het podium stond en dat ben ik altijd blijven doen. Toch vraag ik me soms af waar ik nu zou staan als ik voor fysica had gekozen. Het leek me wel wat om fysica in Namen te gaan studeren, kwestie van ineens ook een andere taal te leren beheersen. Wat ik nu doe, voelt erg goed aan maar ik kan me voorstellen dat ik ook in een andere richting mijn draai had kunnen vinden.”
“West-Vlamingen –ik ben van Veurne- gaan meestal in Gent studeren. Maar ik heb wat wij een contrariehouding noemen: “Als iedereen dààr gaat studeren, dan ga ik niet naar daar” (lacht). Ik wou ook mijn horizon verruimen, na mijn hele jeugd in West-Vlaanderen te hebben doorgebracht. Op cultureel vlak was er in onze streek niet heel veel te beleven. Ik herinner mij dat we voor mijn verjaardag eens met z’n allen naar de film in Oostende gingen en dat was echt een heuse uitstap! (lacht) Gent was in dat opzicht té dichtbij, ik dacht: laat me maar een stapje verder gaan.”
“Ja, het was nooit mijn bedoeling om te stoppen met Germaanse, maar plots was daar die drang om creatief aan de slag te gaan. De beide opleidingen combineren was in die drukke eerste jaren aan het Conservatorium onhaalbaar. De docenten vroegen m’n volle engagement en dat wou ik hen ook geven -je krijgt daar bijna privéles! In mijn tweede jaar Woordkunst heb ik de draad van Germaanse, wat intussen Taal- en Letterkunde was geworden, terug opgepikt aan de Universiteit Antwerpen.”
“Die opleidingen vulden elkaar heel goed aan. Beide focusten op literatuur: op de unief gebeurde dat op een heel theoretische manier, aan het Conservatorium vanuit een creatieve aanpak. Het rare was wel dat ik aan de universiteit werd bekeken als die van het Conservatorium en aan het Conservatorium als die van de universiteit (lacht). Soms was dat moeilijk omdat ik nergens volledig bijhoorde. Maar het ligt ook wel in mijn aard om mij voluit te engageren en tegelijk ook een afstand te bewaren om alles te overschouwen. Als je je volledig in iets smijt, dan bestaat het gevaar dat je geen afstand meer kunt nemen en niet meer kunt relativeren. Ook nu, in mijn professionele leven, vind ik het heel prettig om tegelijkertijd in verschillende velden actief te zijn. Mijn hart ligt bij de poëzie, maar ik heb niet de behoefte om alleen maar in een hoekje poëzie te zitten schrijven. Zo vind ik het enorm boeiend om mensen te ontmoeten die niets met poëzie hebben. Ik geef vaak workshops aan middelbare scholieren die poëzie echt fucking saai vinden. Onlangs stond ik voor een groep lassers, allemaal gasten die nog nooit met poëzie in aanraking waren gekomen. Dat is heel confronterend, maar ik zoek die contexten graag op. Het dwingt mij om kritisch naar mijn vak te kijken.”
Ik was echt het grootste blokzwijn dat je je kan voorstellen. Tijdens de blokperiode studeerde ik tot ik erbij neerviel. Ik had nooit het gevoel dat ik er al was.
“In mijn studentenperiode kwamen twee van mijn eigenschappen sterk aan de oppervlakte. Enerzijds mijn slordigheid: ik kon heel moeilijk goede notities nemen en ik raakte die ook altijd kwijt. Anderzijds mijn streefgedrag. Ik was echt het grootste blokzwijn dat je je kan voorstellen. Tijdens de blokperiode studeerde ik tot ik erbij neerviel. Ik was jaloers op mensen die hun boek konden dichtslaan en zeggen ‘’ik weet genoeg ”. Ik had nooit het gevoel dat ik er al was. Mijn ouders spoorden mij vaak aan om even te stoppen om te gaan fietsen, maar dan protesteerde ik omdat ik in dat half uur nog iets kon opsteken! Die blokperiodes waren steeds een hele beproeving, zelfs al in de middelbare school: ik miste eens een examenperiode nadat ik van de stress een maagzweer kreeg.”
“In de lagere school was ik steeds de primus Ik denk dat ik aan de middelbare school, en ook later aan de universiteit, probeerde om even hoog te blijven scoren. Een voldoende was voor mij nooit voldoende. Ik ben nochtans niet de meest intelligente. Ik denk dat ik zelfs relatief dom ben (lacht), in de zin dat ik vrij traag kennis opneem. Maar ik ben wel een harde werker, ik kan mij gretig in iets vastbijten en dan veel stappen zetten. ”
“Aan de unief wou ik elke les bijwonen omdat ik dacht dat ik anders niet meer zou meekunnen. Maar soms stak mijn chaotisch brein een stokje tussen de wielen doordat ik het lokaal of het uur verkeerd had opgeschreven. Ik kwam ook vaak verwaaid binnen of dan was ik weer te laat (lacht). Die nonchalance en dat streefgedrag, dat is een gekke strijd die nog altijd in mij woedt.”
“Ik heb me tijdens mijn studies nooit afgezonderd. Ik had toen al mijn creatieve bezigheden. En toen ik met die opleiding woordkunst ben gestart, is dàt echt mijn leven geworden. Ik merk nu nog dat de vrienden waarmee ik studeerde heel erg die grens trekken tussen werk en vrije tijd, maar zo heb ik dat nooit ervaren. Ik ga bijvoorbeeld heel vaak iets drinken met mensen, maar vaak om over een project te praten. Je zit dan op café te zeveren maar het heeft dan ook weer met je werk te maken (lacht). In die zin heb ik eigenlijk geen werk. De vrijheid die ik had als student, heb ik nu nog altijd. Meer nog: ik voel mij eigenlijk nu nog vrijer dan als student. Ik ga in elk geval nog minstens evenveel op café als toen.”
“Die master TFL lag inderdaad meer in de lijn van waar ik al mee bezig was, maar ik zag die optie MPC en dat intrigeerde mij, net omdat het een beetje uit mijn comfortzone lag.
Ik zie creatieve mensen heel vaak een onderscheid maken tussen creatief en commercieel taalgebruik, maar ik zie daar net hele grote gelijkenissen in.
Je moet weten, in de opleiding Woordkunst ga je vooral op zoek naar je eigen creatieve stem. In die master MPC staat 'zakelijke communicatie' centraal. Je leert er onder andere hoe je als copywriter de stem van een organisatie kunt vertolken. Het bood weer een heel ander perspectief van waaruit ik de taal kon benaderen, en dat vond ik verrijkend."
"Zo herinner ik me een lezing van Anja Stas, een vrouw die een hoge functie bij Coca-Cola had opgegeven om bij de Zoo van Antwerpen te gaan werken. Zij kwam vertellen over Kai Mook, die olifant die wekenlang alle kranten haalde. Dat was haar verdienste. Zij heeft zo'n sterk verhaal rond die olifant gecreëerd, dat iedereen in Vlaanderen Kai Mook kent. Ongelofelijk toch? Ik was bij haar lezing echt tot tranen toe ontroerd. Ik vond het een beetje stom van mezelf, dat ik dus blijkbaar ontroerd kon worden door een marketingcampagne, maar het is me wel bijgebleven. Toen ik een jaar later een vacature “creative copywriter voor de Zoo” zag verschijnen, dacht ik dan ook meteen “dat moet ik doen!” (lacht). Zo heb ik een tijdlang voor het abonneetijdschrift van de Zoo gewerkt. Ik moest zowel voor de Zoo van Antwerpen als voor Planckendael schrijven, wat qua communicatie erg verschilde. De Zoo moest iets plechtstatigs uitstralen en moest voorgesteld worden als een wijze dame waarbij ik de u-vorm moest hanteren. Terwijl ik me bij het schrijven voor Planckendael het beeld moest voorstellen van jonge kindjes die aan een apenbrug liepen te bengelen (lacht). Dat was erg leerrijk. Weet je, ik zie creatieve mensen heel vaak een onderscheid maken tussen creatief taalgebruik en commercieel taalgebruik, maar zo ervaar ik dat niet. Ik zie daar net hele grote gelijkenissen in.”
“In die master MPC waren professor Luuk Van Waes en zijn assistente Mariëlle Leijten, die over schrijfprocessen doceerden, Inputlog aan het ontwikkelen, een softwareprogramma waarmee je je eigen schrijfproces kunt registreren en analyseren. Dat was eigenlijk bedoeld voor het analyseren van zakelijke communicatie, maar ik dacht: wat als ik met diezelfde softwarehet schrijfproces van dichters ga bestuderen. Meestal krijg je als lezer alleen het resultaat te zien van schrijfprocessen. Literaire teksten zijn, in hun gepubliceerde vorm, een soort stillevens, voldongen feiten. Het leek mij interessant om literaire teksten eens als gebeurtenissen te beschouwen, en om te kijken hoe schrijfprocessen zich ontwikkelen. Je hebt heel veel mensen die afknappen op poëzie omdat ze denken “Wat moet ik ermee?”. Ik denk dat als je heel het ontstaansproces kunt volgen, je poëzie ook op een andere manier kunt gaan bekijken. Zelfs hermetische poëzie kan je op die manier meer open en toegankelijk maken. Ik heb dat dan aan Luuk en Mariëlle voorgelegd en ik ben hen nog steeds dankbaar dat ze daar in zijn meegegaan.”
“Ik wist dus al snel wat ik wou bestuderen, de vraag was dan hoe ik dit nu kon aanpakken en wat ik daar binnen een academische context over kon schrijven? Het was moeilijk om, zoals gebruikelijk is, aan het begin van mijn scriptie een concrete vraagstelling te formuleren waar ik in mijn werk dan een antwoord op zou zoeken. Zo’n strak academisch kader was voor mij niet de meest interessante benadering voor wat ik wilde gaan doen. Daarom besloot ik een essayistisch werk te gaan schrijven.”
Ik ben op zoek gegaan naar tien dichters waarvan ik, via softwareprogramma’s Inputlog en Camtasia, het schrijfproces mocht registreren. Zo verkreeg ik registraties waarin je niet alleen de tekst ziet die ze neerpenden, maar ook de tekst die ze bij het schrijven schrapten – wat zo mogelijk nog interessanter is. Als je een tekst leest, word je alleen maar geconfronteerd met wat ik de winnaars noem – de woorden die het uiteindelijk halen. In die registraties zag je ook de verliezers – de woorden die werden geschrapt- en de pauzes die genomen werden tijdens het schrijven, waardoor je het ritme kon voelen van zo'n ontstaansproces. Nu, het bleef natuurlijk giswerk. Bij sommige pauzes kon ik niet achterhalen of een schrijver aan het nadenken was of even een koffie ging halen (lacht). Het blijft sowieso onmogelijk om in de hersenpan van een dichter te gaan kijken. Het is ook nooit mijn ambitie geweest om te gaan begrijpen waarom en hoe een dichter werkt, want dat kan niet. Daarom heb ik het ook een onmogelijk onderzoek genoemd.”
“Ook de zoektocht naar bereidwillige dichters bleek bij momenten een onmogelijke opdracht. Ik kende gelukkig al een aantal dichters die ik dus persoonlijk kon benaderen, maar ’t heeft heel wat voeten in de aarde gehad om tien dichters te strikken. Mijn onderzoek had toch echt iets voyeuristisch, waar veel dichters op afknapten. Zo liet Bernard Dewulf, die wel wou meewerken, mij in een gesprek achteraf weten dat het hem niet was gelukt om zijn schrijfproces te registreren omdat hij tijdens het schrijven voortdurend het gevoel had dat iemand over zijn schouder aan het meekijken was. Maar dat gesprek was op zich wel interessant om in mijn scriptie te verwerken. Dat essayistisch kader gaf me de ruimte om niet alleen op concrete resultaten te focussen. Welk resultaat kon je daar trouwens uit puren? Elk schrijver werkt anders. Ieder heeft zijn eigen werkmethode. Bovendien kan je onmogelijk op basis van 10 dichters grote conclusies gaan trekken.”
“Ik heb in mijn scriptie wel een model uitgewerkt, waarin ik op basis van moleculen en atomen probeerde te visualiseren hoe dichters schreven, hoe ze bepaalde associaties maakten en hun woorden selecteerden. Ik kan me echter heel goed voorstellen dat je, naast het model dat ik uitwerkte, evengoed andere modellen zou kunnen bedenken om de schrijfprocessen van dichters in kaart te brengen.”
“Over kunst wordt vaak gezegd dat je het daar niet op een theoretische manier over kunt hebben, omdat dat een subjectieve aangelegenheid is. Dat is onzin! Waarom zouden we daar geen theoretisch model op plakken, zolang je er je als bedenker bewust van bent dat het maar één interpretatie is en dat er nog veel ruimte is om daar anders tegenaan te kijken.”
“Dat heeft zeker meegespeeld. Niet dat ik met die scriptie ben gestart vanuit het idee dat ik allemaal tips of technieken zou kunnen oppikken die ik dan kon mixen om mijn eigen literaire stem te ontwikkelen. Zo werkt het immers niet. Als schrijver moet je toch op zoek gaan naar je eigen stemgeluid. Maar die scriptie is er wel gekomen vanuit een soort van nieuwsgierigheid rond hoe andere dichters werken. Iedereen vindt op een bepaalde manier een methode die het hem of haar gemakkelijk maakt om te schrijven en dààr was ik echt nieuwsgierig naar. Dat heb ik nog steeds: als ik schrijvers ontmoet, stel ik heel graag dat soort vragen “Hoe werk jij? Ben jij iemand die ’s ochtends werkt of eerder ’s avonds?”. Ik heb zelf twee dichtbundels geschreven, maar ik denk nu ook een beetje aan proza, een vakgebied waarin ik nog heel jong en onervaren ben. Ik heb geen idee hoe je een roman schrijft en dat fascineert me echt. Dan vraag ik aan romanschrijvers hoe zij werken, hoe ze in zo’n concentratie komen om zo’n werk te schrijven en hoe ze al die tijd in dat project blijven geloven.”
“Zeker! In de inleiding van mijn scriptie schreef ik dat het onderzoek nog maar het begin was. Ik had me toen al voorgenomen om daarmee verder te gaan. Ik wou en wil nog verder bekijken wat de mogelijkheden zijn binnen dat onmogelijk onderzoek naar schrijfprocessen. Zo was ik onlangs in Engeland om schrijfworkshops te geven aan een aantal universiteiten. Ik heb studenten toen ook even hun schrijfproces laten registreren met Camtasia en Je merkt dat die studenten daar veel uit halen omdat ze zich voor het eerst bewust worden van hoe ze zelf schrijven en beseffen dat er heel veel verschillen zijn. Je hebt mensen die er plots een hele lap tekst uit kwakken en van daaruit gaan schaven en schrappen. Anderen gaan dan wel weer stotterend te werk. Voor mij vertelt dat veel over het type schrijver dat je bent.”
Ik heb mijn scriptie steeds beschouwd als mijn eigen project waar ik ook nu nog mee verder kan. Ik wou niet dat het iets van de universiteit werd, dat ik moest afgeven.
“Ik gebruik ook nog steeds fragmentjes van registraties van Paul Bogaert uit mijn scriptie voor presentaties en voorstellingen omdat ik ze zo fascinerend vind. Je ziet de cursor in een leeg worddocument knipperen –het lijkt wel een hartslag. Dan tikt Bogaert “Hier niet”. Dat wist hij vervolgens en rust even. Dan tikt ie “Nu niet”. Dat wist hij opnieuw. En dan hoor je hem zeggen –Camtasia filmt het computerscherm en registreert ook de microfoon- “Ik wil iets gevoeligs, het moet gevoeliger”. Daarop schrijft hij “Hypersensitief”, maar hij maakt daarbij een typfout, waardoor je even een korte choreografie krijgt van een bewegende cursor en letters tot de fout is rechtgezet . Fantastisch toch? Het gebeurt soms dat ik ’s avonds in mijn zetel zit en een fragmentje bekijk van het schrijfproces van Paul Bogaert (lacht). Ik speel trouwens met het idee om eens een filmavond te organiseren, waarop je dan bijvoorbeeld een halfuur kan gaan kijken naar het schrijfproces van je favoriete dichter. Zou dat niet fantastisch zijn?”
“Eigenlijk is dat ook de clou, die ik steeds aan mijn studenten (Maud Vanhauwaert geeft nu zelf les aan de opleiding Woordkunst aan het Conservatorium in Antwerpen, nvdr) tracht mee te geven: probeer een opdracht zodanig naar je hand zetten dat het je eigen project wordt. Dat heb ik met mijn scriptie gedaan, zodat het niet iets werd waarvan ik het gevoel had dat het iets van de universiteit was dat ik moest afgeven. Ik beschouw het als mijn eigen project waar ik nog steeds mee verder kan. Ik denk nu nog vaak na wat ik daar nog mee kan aanvangen en hoe zoiets vorm moet krijgen. Zo denk ik eraan om het schrijfproces van mijn volgend boek volledig te registreren.”
“Weet je, schrijven staat voor mij gelijk aan nadenken over schrijven, aan een reflexieve houding en vragen stellen als “hoe ontstaat iets”. Kunst moet je zien als een gebeurtenis, niet als een stilleven. Dat is iets waar ik me dankzij mijn scriptieonderzoek veel bewuster van ben geworden.”